zondag 30 september 2018

SJOERD gastblog Fiji





Ik zit in een donker vliegtuig opweg naar Nadi, spreek uit Nandi, Fiji. Na een reis van meer dan 24 uur had zit ik te genieten van een muziekje en de rust die noise-cancelling headphones je bieden op zo’n lange vlucht. Ik verheug me op de zon die zich toch spoedig boven de wolken zou moeten laten zien. Ik zou landen in de ochtend, de reis is bijna voorbij en de meesten in het vliegtuig slapen nog. Verbaasd dat het nog steeds zo donker is buiten klik ik dat schermpje nog eens aan en kijk naar de vluchtgegevens, iets wat ik volgens mij veel te vaak doe tijdens een lange vlucht. Shit! Ik zit aan de verkeerde kant. Aan de andere kant zie ik via een open raampje dat de zon al op begint te komen. Nouja, ik ben er in ieder geval bijna. Bijna verlost van het lange vliegen.

De stewardess komt langs en vraagt wat ik wil eten. Ik kies de omelet. Ik kies nooit de omelet. Vliegtuigomeletten zijn een zompige nachtmerrie met wat peper erop. Ach ja, alles beter dan de zompige rijst met zeewiersmaak van de dag ervoor. Ik leg het ontbijt uit over de twee tafeltjes die ik had. Dit moet ik even uitleggen, ik krijg het verrassend vaak voor elkaar om meer ruimte te krijgen in een vliegtuig. Het gaat zo: kies last-minute een stoel via de web-check-in. Zelf zit ik graag bij het raam. Dit vliegtuig had een rare 2-4-2-indeling. Wie wil er nu in het midden zitten met z’n vieren als er tweepersoonsrijen naast zijn? Ik denk de sukkels die geen web-check-in doen. Om een of andere reden is een plek achterin het vliegtuig zeer impopulair, ik snap het echt niet. Daarom kies ik een plek achterin, puur op de gok dat velen deze plek over zullen slaan, met een lege plek ernaast. Tijdens het boarden komt er een Duitser achter mij zitten, ook bij het raam. Zijn vrienden vragen wat hij in godsnaam aan het doen is. Zij zitten op die kloteplekken in het midden, vermoedelijk hij dus ook. Komt er een vent langs die vertwijfeld naar de Duitser kijkt en vraagt of hij daar hoort te zitten. Hij had natuurlijk niet verwacht dat er al iemand op zijn plek zat. Eerst probeert hij nog te doen alsof hij het niet snapt. Zijn vrienden zitten al geruime tijd mee te genieten en dit akkefietje was de stewardess ook niet onopgevallen gebleven. Wanneer de stewardess komt vragen of er een probleem is geeft de Duitser het vrij snel op en gaat terug naar zijn vrienden en zegt “Ach ja, het viel te proberen”. Wanneer we even later weggeduwd worden van de gate zie ik dat de stoel naast mij nog steeds leeg is. Yes! Toch meer Lebensraum geclaimd dan die Duitser. En dan heb je dus genoeg ruimte om je ontbijt uit te stallen, zelfs in een vliegtuig.

De daling is ingezet. Ik strek met nog eens uit in het gangpad en pak alvast mijn handbagage uit de bak en leg het op de lege stoel naast mij. Uit het raam zie ik de helderblauwe zee. We zitten al beneden de wolken, we zijn er bijna. Wanneer we over het grote eiland heen vliegen zie ik opeens rook. Een hele vallei hangt vol met het spul. Dan zie ik de oorzaak: een klein veldje in de bergen. Voor mij zit een Indiër. Althans, dat dacht ik. Later bleek dat de Engelsen in het verleden hier bootladingen Indiërs heen hadden gescheept. Afijn, die Indiër was dus een local. Dat kreeg zelf ook al een beetje door aangezien hij van alles aan het uitleggen was aan zijn buurman. Hij wist duidelijk dingen. Ik tik hem aan en vraag waar die rook vandaan komt. “Ja euh, dan heeft die vent daar zijn veld in de fik gezet”. Ik dacht dat er een bosbrand ofzo aan de gang was. Van boven ziet het land er namelijk erg droog uit. Instinctief vraag ik hem of dat zomaar mag, je veld in de fik zetten. “Het is een vrij land, als jij je veld in de fik wil zetten moet je dat vooral doen, waarom niet?”. Euh, misschien omdat het kut is voor de mensen die in die vallei wonen, maar goed, het mag dus. Blijkt dat wanneer een suikerrietveld geoogst is ze het veld maar gewoon afbranden, lekker makkelijk. Het hele land staat vol met die velden, dus dit was zeker niet het laatste brandje dat ik zou zien in de komende weken. Komen we nu aan bij de quiz, mag je drie keer raden waarom de Engelsen bootladingen Indiërs naar Fiji hebben verscheept. Meer over de suikerrietindustrie later.

Ik loop door de aankomsthal en zie de wachtrij voor de douane. Voor de wachtrij staan drie gasten in een typisch Hawaïaans shirt, sandalen en een gitaartje in de hand. Ze beginnen te spelen en de Koreanen voor mij maken foto’s en selfies. Zelf vind ik het maar een raar gezicht. Vooraan, direct voor het hokje van de douanier, een soort U-vormig hokje waar de douanier op een verhoging in zit zodat hij met welgemeende desinteresse en alle levenskeuzens die hem hierheen hebben geleid goed overpeinzend eens goed neer kan kijken op het gepeupel dat het land probeert binnen te komen... Afijn, dus direct voor het hokje van deze tamelijk blije beambte stond een bord met een getekende dikke blije bakkes van een local met op het bord de spreuk “Were you welcomed with a great BULA!?” en erboven van die stoplichtkleurige knopjes met dezelfde blije bakkes om aan te kunnen geven of je goed ontvangen bent. Ik denk dat het maar beter is dat ik geen keuze gemaakt heb. Zo’n typische aankomst met overdadig ge-BULA zou ik nog veel vaker zien. Ik hoop dat je er geen aanstoot aan neemt dat ik BULA met hoofdletters schrijf. Als je het namelijk niet ENTHOUSIAST genoeg zegt krijg je straf en moet je het opnieuw zeggen. Als een kleuterjuf dwingen ze je het als groep tegelijk opnieuw te zeggen als de vorige qua vreugde en uitbundigheid, zeker op de vroege ochtend, niet ENTHOUSIAST genoeg was. Net als het BULA-lied van de vriendelijke knapen op zich best geinig, maar na de derde keer begint het vervelend te worden. Dat BULA-lied trouwens zie je overal:
op het vliegveld, op resorts, eigenlijk overal waar mensen aankomen. Soms zingen ze met zijn drieën zoals op het vliegveld, soms met een hele groep met zelfs tamboerijnen erbij, en soms, kuch ‘s ochtends, is het één enkele gast met een gitaartje. Elke keer eindigt het lied met het hele aankomende gezelschap dat BULA schreeuwt samen met het ontvangstcomité.

Ik loop door de security heen. Gelukkig mag ik alle dingen in mijn koffer houden en zo doorlopen. Ze willen nog wel eens wat afpakken en het is niet gegarandeerd dat ze alles er zomaar doorlaten, zeker als het eten betreft. Ik had van die toestanden verwacht die je wel eens op tv ziet in die douaneprogramma’s. Ze volgen dan een douanier in Australië en die heeft dan standaard Aziaten voor zich staan die geen Engels kunnen en niet snappen dat ze geen zak boontjes met ongedierte erin mee mogen nemen, prachtige televisie. Die Australiërs zijn best panisch over mogelijke plagen door meegereisd ongedierte. Diezelfde indruk kreeg ik van Fiji vanwege het grote aantal borden met waarschuwingen erop. Je moet alles aangeven en zelfs dan weet je het niet zeker, althans, dat staat er met dwingende toon. In de praktijk bleek het net iets makkelijker aangezien ik gewoon door mocht lopen. Ik heb wel ingevuld dat ik iets heb, ik moet namelijk voor pa en ma stroopwafels, drop, thee en dergelijke meenemen. Ik vraag toch maar of niet ergens langs hoef. “What’s in there then?”. Ik zeg hem dat er gewoon wat koekjes en snoep in zit. “Just walk through”. Oké dan. Ik zie mijn ouders al in de aankomsthal staan. “Hoi, welkom, wat ben je laat, we moeten meteen gaan”. Kennelijk was het vliegtuig vertraagd, weet ik veel, en stond de taxichauffeur al een tijdje te wachten. Veru, een kleine blije wat dikkige vent, brengt ons naar de haven waar het schip ligt. Vanwege de vertraging gaan we zo snel mogelijk varen om nog ergens te komen vandaag. Schijnbaar is de baai waar we heen gaan beter dan de huidige haven. De naam van die taxichauffeur, Veru, zou nog vaak vallen. Ma zei dat hij “onze persoonlijke chauffeur” was. Hij lijkt me ook een prima vent. Wat we over twee weken zijn baas zouden flikken is een verhaal voor later.

We maken aanstalten om zo snel mogelijk te vertrekken, we moeten alleen nog even iets kopen in het winkeltje. Het winkeltje ziet er nogal klein uit en ze hebben erg weinig spullen. Ma zegt dat ze iets simpels als gehakt vooruit moest bestellen om ervoor te zorgen dat ze het daar op voorraad hebben. En dan is dit nog een van de grotere winkeltjes, op andere plekken blijken ze nog minder te hebben. Het enige dat je praktisch overal kan krijgen is een kip of een haan. Nee geen kipfilet of kipkluifjes, alleen een hele kip. Later zou ik nog een keer met kip gaan koken. Uiteindelijk heb ik maar de goede stukken kip losgesneden om te gebruiken en van de rest een bouillon getrokken om als basis van een ragout te gebruiken. Ook qua brood en beleg is het niet veel soeps. Beleg is er niet veel en het brood is volgens mij al uitgedroogd voordat ze het gebakken hebben. Mijn persoonlijke ontbijtfavoriet zijn de koekjes. De officiële naam van die apparaten is ‘Breakfast Crackers’, maar ik vind ze dermate zoet dat ik het maar gewoon koekjes ben gaan noemen. De dingen die ze hier zelf ook koekjes noemen hebben ze in twee verschijningsvormen: droog en extreem droog. Elk koekje moet je met minimaal een liter water naspoelen, een fluitwedstrijd met beschuit is er niets bij. Na een paar dagen van die ontbijtkoekjes zou ik wel aandringen op fatsoenlijk brood. Het verhaal ging namelijk dat pa zelf fantastische broden bakt op de boot. Na een rigoreuze smaaktest moet ik eraan geloven, het is waar. De broden zijn fantastisch.

Ik ben nogal moe, maar met wat koffie kun je veel bereiken in de ochtend, ook al voelt het niet als ochtend. De bestemming heet Musket Cove, een resort op het eiland Malolo. Op de meeste plekken waar we heen gaan heb je dit soort resorts. Naast het resort ligt een haventje en ervoor een baai waarin je een anker kunt uitgooien. Met het bijbootje varen we naar de kant. Eenmaal aangekomen zie ik een klein cirkelvormig eilandje. Het lijkt wel opgespoten. Het zou ook met een graafmachine gebouwd kunnen zijn, het is slechts enkele tientallen meters in diameter en het is verbonden met een eilandje dat natuurlijk lijkt te zijn. Midden op dit cirkelvormige eilandje staat een overkapping. Losse boomstammen en stevige takken steken omhoog uit betonnen blokken. Op dit hout steunen dwarsbalken en daarop de balken die een dak vormen. Waar de balken kruisen zijn ze bij elkaar gebonden met sierlijke touwen.
Deze sierlijke touwen zie je vaker hier, soms lijkt het meer sier dan functioneel, maar het ziet er wel gaaf uit. De overkapping is groot, minstens 20 meter lang. Eromheen staan barbecues, picknicktafels en een loungebank met een mooie grote houten tafel. Onder de overkapping staat een bar. Kijk, dan kunnen we toch nog iets doen aan die Untappd-score! Bij de bar verkopen ze ook pizza’s, beter kan het bijna niet worden. Ik bestel een pizza met wat gekruid gehakt en pepertjes erop. Dit was duidelijk de verkeerde keuze. Weet je nog al die Indiërs die hier zitten? Wat eten zij? Juist, pittig. En wat was deze pizza? Juist, de flauwste pizza ooit. Echt ongelooflijk! Hoe ze dit voor elkaar krijgen weet ik niet. Ik vermoed dat de koe jarenlang demiwater heeft gedronken, anders zou er namelijk te veel zout in het gehakt zitten.

Raar, gewoon raar. Dat is hoe het klinkt. Ik kijk wat moeilijk, wat vertwijfeld. Pa kijkt ook moeilijk. Daar is het weer, kgggg, kgggg, dat is wat ik denk te horen. En het stopt weer. “Dat klinkt niet goed hè” zegt pa. Het klinkt inderdaad vrij raar, in ieder geval anders dan het gebruikelijke vroem vroem. We zijn namelijk aan het motoren naar een volgend eiland omdat er bijna geen wind staat. We twijfelen nog of het niet altijd al zo klonk, je wordt er een beetje paranoïde van.
Toch maar de motor wat harder zetten. Verrek! “kgggg, kgggg” Nog steeds, dit klinkt niet goed. Het lijkt wel alsof er ergens lucht bij komt waar het niet hoort te komen. Pa gaat even kijken of de schroefas wel meedraait. Onder een van de bedden zit namelijk die hele installatie. Wanneer je die plank optilt zie je de schroefas zo zitten. Er is inderdaad iets mis, soms draait de schroef niet mee. “Kut!”. Kennelijk is de schroef er helemaal mee opgehouden. Pa zet de motor uit en springt snel in de bakskist. Hij zal moeten uitzoeken wat er mis is. Ondertussen kijk ik naar de navigatie, we gaan enigszins de goede kant op. Gelukkig staan de zeilen al, we waren namelijk aan het motorzeilen om net iets zuiniger te varen. Niet dat de zeilen veel doen. Volgens de instrumenten staat er ongeveer 2 a 3 knopen wind, al kan dit net zo goed komen doordat de mast beweegt vanwege de golven. We gaan ook slechts 0.3 knoop, ongeveer een halve kilometer per uur. Deze snelheid kan net zo goed door de stroming komen. Gelukkig stromen we enigszins de goede kant op, al zie ik op onze koers wel een ondiepte op de navigatie staan.

De navigatie hier is een geval apart. Normaal gesproken werk je met een apparaat waar een kaart in staat. Dit apparaat krijgt de nodige informatie via de GPS, het kompas, de snelheidsmeter, de radar, de AIS, etc. Een hoop apparatuur dus. Daarnaast heb je natuurlijk ook fysieke kaarten, maar die zijn anno 2018 wat onhandig geworden voor de luie mens. Dit systeem werkt prima wanneer je in Noord-west Europa vaart, maar het heeft een klein probleempje hier: de kaart. Er is wel een kaart voor dit gebied, zowel digitaal als analoog, maar van belang is de oorsprong van de data die gebruikt is om de kaart samen te stellen. De analoge kaart heeft een duidelijke bronvermelding. In een hoekje op van het vel papier staat een klein overzichtskaartje van het gebied met letters van a tot i erop. Dit geeft aan welke bron voor welk gebied is gebruikt. De eerste paar, a en b, zijn nog wel aardig. Dit zijn onderzoeken uit de jaren 80 of 90, niet bepaald modern maar je kan er nog wat mee. De gebieden die hier onder vallen waren toen interessant. Dit zijn helaas niet de gebieden waar we nu varen. C tot en met g zijn onderzoeken die de Britse overheid heeft gedaan voordat Fiji onafhankelijk werd, veelal uitgevoerd in de jaren 50 en 70. Dan zit je dus te vertrouwen op 50 jaar oude data om niet op een rif te varen. Het kan altijd erger: h. Die data komt van een onderzoek gedaan in 1895. Gelukkig hoeven daar niet op te varen. Wij zitten namelijk in het overige gebied, tevens veruit het grootste gebied: i. Hiervan weten ze eigenlijk niet hoe ze aan de data zijn gekomen. Er staat “Miscellaneous lines of soundings”, met andere woorden een haffel bronnen ouder dan 1895. Ik denk dan dat het Captain Cook is die de hele zooi in kaart heeft gebracht, al weet ik eigenlijk dat dit niet klopt. Die koekwaus was namelijk voorbij dit mooie eiland gevaren, hij had er geen zin in ofzo. Abel Tasman was er trouwens wat eerder, maar hij is er ook grotendeels voorbij gevaren. Uiteindelijk heeft een Britse sjaak genaamd Bligh deze eilanden wat beter bekeken. Hij is ook tussen de grote eilanden door gevaren, vandaar dat het stuk water daar nu Bligh Water heet. Altijd fijn dit soort mooie www-info: wondere Wiki-weetjes. Dit soort knakkers voeren nog niet dicht bij de kleine eilandjes. Resorts om een biertje te halen waren er nog niet en ze hadden de rum zelf al aan boord. Ze voeren om de eilanden heen omdat ze wat rif zagen liggen. Kaarten gebaseerd op deze ervaringen bestempelen een heel gebied als rif omdat ze niet weten waar de riffen precies liggen. Daarom varen wij op Google Earth. Een flink aantal Google Earth-satellietfoto’s – 3 keer woordwaarde – zijn aan elkaar gestitcht en staan in een navigatieprogramma op een tablet. Op deze tablet kun je de route zien, je huidige koers en snelheid en natuurlijk de satellietfoto. Vervolgens moet je zelf een beetje inschatten van de foto of er een rif ligt of niet.

Ik kijk dus naar die tablet en zie dat we 0.3 knoop gaan richting een rif. Gelukkig maar dacht ik, beter dat rif dan het eiland hier, dat rif is nog ver weg en als de koers licht verandert varen we erlangs. Ik kijk weer naar de koers, we blijken nu de andere kant op de dobberen. Vooralsnog als gehoopt, dit middelt uit precies naar waar we heen willen. De motor doet het nog steeds niet. We hebben net al besloten om niet meer naar de originele bestemming te gaan, maar naar de dichtstbijzijnde ligplaats. De route is het eerste stuk hetzelfde. Af en toe komt er wat gescheld uit de bakskist, het is echt niet goed met de motor. Ma is al enige tijd aan het panikeren. Ik zeg dat we met slechts 0.3 knoop drijven, zeilen kun je het niet noemen, dus dat we toch zeker wel een half uur hebben voordat we op de kliffen lopen.

Inmiddels komt pa met zijn eerste bevindingen aanzetten. De versnellingsbak is stuk, flink veel olie is eruit gelopen. De werkelijkheid is vaak gekker dan fictie, de oorzaak zou je niet kunnen verzinnen. In een boot is alles erg dicht op elkaar gebouwd omdat er nu eenmaal weinig ruimte is. Een kabel die de startaccu met de startmotor verbindt is los komen te hangen. Normaal hoort deze netjes weggewerkt te zitten. Deze kabel is tegen een hydraulische leiding van de versnellingsbak aan gaan wrijven. Dit zijn van die hogedrukleidingen met een gevlochten metalen mantel. Waarschijnlijk heeft het contact tussen dit metaal en het plastic van de stroomkabel ervoor gezorgd dat het plastic is weggeschuurd en de kabel bloot kwam te liggen. De kabel in kwestie was helaas de plus. Waarschijnlijk heeft de blote kabel de hydraulische leiding doorgelast. Een startaccu kan namelijk veel stroom leveren en de hydraulische leiding is verbonden met de min. Net als bij een auto is op een boot alle apparatuur verbonden met de min van je accu via respectievelijk het chassis of de romp. Er is op hoge druk olie uit de kapotte leiding gespoten en gezien het roet heeft er blijkbaar een klein brandje gewoed.

Pa gaat aan de slag met een tijdelijke oplossing voor het probleem, ook al zegt hij zelf al dat het hopeloos is. Er staat zoveel druk op een hydraulische leiding dat het praktisch onmogelijk is om het provisorisch te repareren. Pa zit dus weer benedendeks terwijl ma en ik naar de rotsen staan te kijken. We zijn toch zeker een kwartier verder en de rotsen komen wel erg dichtbij. Aan de ene kant is het vrij komisch om een ramp in slow motion te zien voltrekken. Aan de andere kant begint de tijd toch echt wel op te raken en wil ik graag van die rotsen wegblijven. Ik stel voor om overstag te gaan. Pa stribbelt tegen: “Er is toch geen wind dus je drijft waar je heen drijft”. Hij wil met zijn koppige kop ook altijd alles zelf doen. Nu aarzelen ma en ik behoorlijk, de klif komt wel erg dichtbij. Pa hoort dit en komt naar boven. Hij zet het zeil de andere kant op en zegt: “Zo, nu blij? Er is gewoon geen wind”. We gaan nu nog steeds de verkeerde kant op en het zeil pakt geen wind. Ik vind het nogal een kutopmerking. Een mogelijke oplossing halfslachtig uitvoeren en dan roepen dat het niet werkt, het is de politiek niet! Na nog wat overleg en nog wat dichter bij de rotsen te zijn gekomen pas ik de zeilen dan toch maar naar eigen inzicht aan. Toevallig lijkt er ook net iets meer wind te zijn, 3 a 4 knopen in plaats van 2 a 3. Ook dit zou nog steeds van de zwaaiende mast kunnen komen, volgens het apparaat klapt de windrichting ook de hele tijd om. Toch lijkt de wind voornamelijk van een kant te waaien, vanuit een hoek kun je niet zeggen zo. Langzaam beginnen we ook iets meer snelheid volgens de GPS te krijgen. De richting verandert ook! We lijken een windveld binnen de varen, of, gezien onze snelheid, een windveld komt onze kant op! Weer gaan we iets sneller. Zelfs de watersnelheid is nu hoger dan 0. Als je te langzaam gaat draait dat propellertje niet en weet je dus niet hoe snel je gaat ten opzichte van het water. We lijken vooralsnog gered. We varen weg bij de rotsen en gaan zelfs enigszins de goede kant op, al zij het tergend traag.

Pa heeft alle spullen gepakt die van pas kunnen komen. Hij heeft stukken slang, slangenklemmen, tie-wraps, enzovoort. Hij staat klaar om de provisorische reparatie te testen. Hij zit in de bakskist, kijkend naar de hydraulische slang en ik zit bij het contact om de motor aan te kunnen zetten. Op zijn teken zet ik de motor aan. “STOP! UIT, UIT, UIT!”. De olie gutst er aan alle kanten uit. We zullen op deze windstille dag op zeil tussen de riffen door onze bestemming moeten halen.

We zijn op de hoek van het eiland beland. Vanuit hier moeten we tussen twee eilanden door naar de ankerplaats. De wind is al een tijdje aan het afnemen en lijkt nu geheel stil te vallen. We drijven gelukkig nog de goede kant op, maar onze snelheid neemt af. Het lijkt weer op het vorige drama uit te gaan lopen. Nul wind en het kleine beetje stroming dat er staan drijft je richting de rotsen. Samen met pa takel ik het bijbootje overboord. Voor dat bijbootje is er ook een elektromotortje dat er makkelijk op te zetten is, de grote benzinemotor is erg zwaar. We maken een touw vast aan de voorkant van het schip. Met het bijbootje trekt pa het schip langzaam de goede kant op. Dat elektromotortje doet het nog vrij aardig, we gaan zelfs meer dan 1 knoop en dat ding zit nog lang niet op het maximale vermogen. De hoop is dat er alleen op dit uiterste hoekpuntje geen wind is en dat we verderop wel kunnen zeilen. Dit lijkt ijdele hoop. Ook wanneer we bij lagere kliffen varen staat er nog geen wind. Pa schroeft het vermogen van het elektromotortje ver terug in de hoop dat hij het tot de ankerplaats uithoudt. We gaan meerdere keren overstag, of ja, we trekken het zeil over, in de hoop dat het kleinste zuchtje wind ons kan helpen. Toch lijkt het wel iets te helpen. Het zware zeil houdt steeds beter zijn vorm vast. Pa komt terug aan boord en we zeilen langzaam richting de ankerplaats. Echter, de wind komt wel precies daarvandaan. Kijkend naar de navigatie proberen we door deze smalle doorgang op te kruisen. Soms wil het schip bijna niet door de wind gaan. De fok bak laten staan blijkt genoeg te zijn om succesvol overstag te gaan.

Ik sta aan het roer terwijl we de ankerplaats binnenvaren. Voor ons staat een watervliegtuig zich klaar te maken om op te stijgen. Ma zegt “naar rechts! Naar rechts!”. Ik weiger waarop ze nog meer in paniek schiet. Waarschijnlijk ziet zij dit anders maar dat maakt niet uit aangezien ik dit gastblog schrijf zonder censuur. Dat watervliegtuig kan makkelijk alle kanten op bewegen en wij zitten hier nog zonder motor. Ik probeer met weinig wind zo hoog mogelijk aan de wind te varen zodat we alle opties openhouden, we moeten immers onder zeil gaan ankeren. We gooien het anker op een mooi plekje uit en zijn veilig aangekomen. Gelukkig zitten we bij een resort met een winkeltje, een kroeg en bovenal goede connecties. Die watervliegtuigjes zie je hier overal. Naast de ferry, een motorcat die rondvaart, is dit de enige manier om bij deze resorts te komen. Het plan is om met de ferry naar een grote stad te gaan om de hydraulische slang te laten repareren. De eigenaar van het resort, een oude dikke Engelse gast, heeft toevallig wat contacten lopen. Er gaat wat geld in de achterzak van een piloot van zo’n watervliegtuig en de dag erna komt en een gerepareerde slang terug. Kijk! Zo regel je dat.

Spannend avontuurtje was dat hè, of niet? Ik moest de chronologie wel laten vallen om even wat vertellen over het zeilen. Anders zou je nog kunnen denken dat dit verhaal op het verkeerde blog is gepubliceerd. De wind zou de gehele vakantie een probleem blijven. Op de een na laatste zeildag kunnen we pas echt fatsoenlijk zeilen. We varen op enkel de fok, een kwestie van luiheid, maar tikken desalniettemin de 7 knopen aan. De laatste zeildag is representatiever voor het algemene weerbeeld: moeilijk warm en geen wind. Een goede manier om af te koelen is om dan in het water te springen.

Mijn hoofd is wat wazig. Eigenlijk heb ik helemaal geen zin om iets te gaan doen. Ik probeer tegelijk in de wind en in de schaduw te zitten. Het is erg warm. Ma zegt dat ze wil gaan snorkelen. Even later springt ze met een masker, snorkel en vinnen overboord. Dit klinkt als een goed idee. Mijn oude masker ligt ook nog aan boord. Ik trek het over mijn kop en spring in het water. Ik kijk naar beneden en zie zand. We hebben het anker op de goede plek laten vallen, het heeft zich mooi ingegraven. Ik zwem richting het strand. Opeens zie ik koraal, heel veel koraal, zo ver als je maar kunt zien. Om het koraal zit vis, heel veel vis. Soms is het koraal hard, soms bestaat het uit slierten die meewaaien met de stroming. Er zitten kleine gele visjes tussen het meewaaiende koraal. Het harde koraal zit vast op grote keien en zit vol met leven. Paarse en blauwe visjes, ze lijken wel fluoriserend. Doffe kleuren lijken niets te zoeken te hebben in dit deel van de wereld. Op een gegeven moment zie ik iets aparts: blauwe zeesterren. Wanneer je er een hebt gezien zie je ze opeens overal. Ik begin het raar te vinden dat ik het apart vind, een blauwe zeester. Het is niet alsof ik dagelijks rode en groene zeesterren tegenkom en dat deze blauwe daarom anders is. Aan de andere kant zie je in de natuur überhaupt weinig blauw leven. Wat een rare gedachte, ik zwem maar gewoon verder.

De meeste schepen liggen hier in een baai. Je ligt lekker beschut, kunt rond de boot zwemmen en komt makkelijk aan land. Een schip ligt erbuiten, het is zo’n groot superjacht, zo’n ding van wel 70 meter lang. Ik zit aan boord op te drogen wanneer er een bijbootje aan komt varen. Een bijbootje is misschien niet echt een goede classificatie aangezien het van dat superjacht vandaan kwam. Waar bijbootjes normaal opblaasbootjes zijn was deze bijna geheel van metaal. De motoren zijn niet zichtbaar. We bediscussiëren of het bijbootje schroeven onder water heeft zitten of dat het zich voortstuwt met waterjets. Op het bijbootje zitten en man en een vrouw met dezelfde kleding aan. Ze wijzen wat rond en varen naar waar ze zojuist wezen. Dit is duidelijk de bemanning van het superjacht dat even komt kijken of het hier de moeite waard is. Vandaar ook dezelfde kleding, anders is het natuurlijk te moeilijk om te onthouden wie je hebt ingehuurd. De man springt met een snorkel overboord. Na enkele tientallen seconden komt hij tot dezelfde conclusie als wij ook al kwamen: prima snorkelplek. Heftig ja-knikkend en wat roepend komt hij weer aan boord van het belachelijk luxe bijbootje geklauterd. Ze gaan weer weg, vermoedelijk om de baas te vertellen dat het hier prima vertoeven is. We hebben ze nooit meer teruggezien.

Ma had al voordat ik er was gezegd dat ze samen wilde gaan duiken. Dat hadden we jaren geleden ook al eens gedaan. We hebben toen samen ons duikbrevet gehaald om te gaan duiken in Egypte. Dit was nog voordat daar de poep de politieke ventilator raakte. We zaten toen in zo’n resortje waar mensen zitten om het lokale volk niet te hoeven aanschouwen. Ons maakte het niets uit aangezien we toch de hele dag op een boot zaten om duiken. Hier in Fiji zit ik ook in zo’n resort. De boot ligt in de baai verderop en met het bijbootje zijn we hier heen gevaren. Ze hebben er een diveshop, een bar en loungestoelen aan het strand in de schaduw. Het resort zit vol met Nieuw-Zeelanders en ook wat Australiërs. Die mensen komen je hier veel tegen, voor hun is Fiji relatief dichtbij. Velen vliegen hier naartoe om hele dagen op het strand te liggen en niets uit te voeren. Het creëert een echte resortstemming met precies het soort mensen dat je verwacht. Van die dikke verbrande tokkiewijven en uitgezakte uitslovers. Het merendeel is ook nog eens blijven slapen op een natte krant. Om het nog eens extra in te prenten: pak al je vooroordelen over vakantievierende Engelsen en plak er een ander accent op. Ik hoop dat je het fijn vindt dit beeld nu in je hoofd te hebben.
We hebben drie duiken geboekt, de eerste is vandaag en de andere twee zijn morgen. Het voelt goed om weer eens met die apparatuur rond te lopen. Ik spring in het water en zit aardig te klooien met mijn apparatuur. Zul je ook altijd hebben bij de eerste duik. Ik moet even wennen aan hoe het ook alweer allemaal ging, maar het gaat redelijk goed. Het klopt dus toch. Duiken is als zwemmen of fietsen: sommigen doen het als sport, anderen maken er een sport van het zo traag mogelijk uit te voeren. Hoe het ook zij en hoe goed je ook je best doet, je verleert het nooit. Eerlijk gezegd vind ik het vrij saai. Het is een koraalduik en ik ben meer bezig met mijn duikapparatuur dan de omgeving. Bovendien heb ik al voldoende koraal gezien tijdens het snorkelen en de kleuren zijn hier wat dof. Hoe dieper je duikt, des te minder kleuren je ziet. Het rode licht valt als eerste weg. De meeste felle fluoriserende kleuren van tijdens het snorkelen zijn nu niet meer zichtbaar.

De volgende dag gaat het al een stuk beter. Het duiken gaat vrijwel meteen goed, waarschijnlijk zat mijn vest gisteren te los. De eerste duik van vandaag gaat vrij snel voorbij, maar ik heb mijn zinnen gezet op de volgende duik. De divemasters gaan nog een keer door de handgebaren heen zoals ze altijd doen. Er is een belangrijk handgebaar om in de gaten te houden: haai. Niet als waarschuwing om te vluchten maar als waarschuwing om heel snel te kijken. De hoofdattractie van deze duik is de haai. De duikplek noemen ze ‘Cleaning Station’. Haaien komen hier om schoongemaakt te worden door allerlei visjes. De plek bevindt zich ook nog eens op de rand van het rif. Tijdens het zwemmen zie ik er al een in het zand liggen: een haai. Even later komen we ook een schildpad tegen. De divemasters wijzen dat we hier moeten stoppen, ik zie nog niet wat de bedoeling is. Hij maakt ons duidelijk dat we ons ergens aan vast moeten pakken en vlak boven de bodem moeten blijven zweven. En dan zie ik ze: haaien! Echt een stuk of 5. Ze zijn een meter of 2 à 3 en zwemmen voor ons langs. Wanneer ze de andere kant van de duikplek bereiken draaien ze om en zwemmen ze weer voor ons langs. We liggen wel tien minuten te kijken naar hoe ze dit schouwspel blijven herhalen. Uiteindelijk zie ik in één duik vele haaien en meerdere schildpadden. Een geslaagde duik.

Naast deze avonturen in de lucht, op het water en onder water heb ik ook nog het nodige beleefd op het land. Via een reisorganisatie is er een ‘zip line tour’ besteld. Er zijn twee tokkelbanen in Fiji, een kleine en een grote. Gezien alle lovende reacties op Tripadvisor heb ik gekozen voor de grote. De reisorganisatie komt iedereen ophalen bij het resort. Wij liggen in een haven jammer genoeg niet dichtbij een resort op de lijst. Er is een dealtje gesloten dat ze mij alsnog komen oppikken, hiervoor moet ik al om zeven uur ‘s morgens klaarstaan. Vol goede moed en een volle maag sta ik klaar om te gaan tokkelen. Er stopt een auto van de organisatie, ik had een busje verwacht. Hij rijdt door de stad en stopt bij een bushalte. Na een tijdje komt er een grote bus aanrijden. We wisselen de auto om voor de bus en gaan de andere reisgenoten oppikken van hun resort. Aangekomen bij het eerste resort staat er niemand klaar. Ik kijk rond en blijf maar wachten. De chauffeur kijkt wat moeilijk om zich heen en dwingt de receptie eens naar de kamer te bellen. Na bijna een half uur wachten komen ze dan eindelijk, een jongen en zijn moeder. Waarschijnlijk hebben ze zich verslapen. Ik snap niet waarom de chauffeur niet gewoon is doorgereden. Ach ja, ze doen hier alles ‘Fiji Time’, wat zoiets impliceert als het academisch kwartiertje en het Brabants kwartiertje bij elkaar optellen en dan nog zeeën van tijd overhouden om niets te doen. Trouwens, ‘Fiji Time’ is hier ook een excuus om tergend traag je werk te doen. Te laat komen en dan traag werken, welke civilisatie is er niet groot mee geworden? De chauffeur rijdt met een flink tempo door naar de volgende resorts. Nu gaat het lekker snel aangezien de mensen al lang en breed klaar stonden. Er gaat een beltoon over, de chauffeur wordt gebeld. Handsfree bellen doen ze hier niet aan dus hij pakt zijn kleine telefoontje, een soort oude Nokia maar dan anders, en begint met een goed harde “HÈ”. De andere kant mompelt iets onverstaanbaars, hij roept geërgerd iets terug en gooit de telefoon neer. Dit doet hij trouwens boven de stuurkolom voor zijn meters, prima plek om je telefoon te bewaren terwijl je een bus bestuurt. Amper een minuut later wordt er weer gebeld: “HÈ!”. Dit gaat nog zo een keer of vijf door. Dit waren pas de eerste vijf telefoontjes. Uiteraard zit ik allang uitgebreid te genieten van dit wonderlijke optreden. Daarna verandert de dynamiek, de volgende tien telefoontjes, ongeveer een halve minuut uit elkaar, gaan zo: “HÈ!”, gemompel van de andere kant, “What can I do?!” en hij smijt de telefoon neer. Duidelijk is dat hij gezeik krijgt omdat hij te laat is. Later bleek dat er nog een extra busje aan het rondrijden was om mensen op te pikken. Die mensen moeten overgeladen worden in ons busje, maar wij waren er natuurlijk nog lang niet. Het andere busje is ons halverwege tegemoet gereden, waarschijnlijk omdat ze niet langer wilden wachten.

De tokkelbaan zelf was erg leuk, maar bevat geen bijzonder boeiende verhalen. Behalve dan dat de helft van de mensen al stond te hijgen naar de trappen die ze op moesten lopen. De reacties op Tripadvisor vermelden dat je moet traplopen en een “ok” conditie moet hebben, een soort waarschuwing Amerikanen. De mensen die je over de baan heen helpen, die gasten die je vastklikken zodat je niet doodvalt, best handig, noemen ze de ‘Boys’. De Boys grappen al voor de eerste traptrede dat het traplopen niet vermeld staat in de advertentie. Zelf heb ik geen moeite met de trappen, ik werk in een gebouw met bijzonder uitstekende liften dus traplopen is een tweede natuur geworden. Echter, sommigen met een beperking wel, lees te dik, te oud of te Amerikaan, of ja, zoals altijd waren het Nieuw-Zeelanders en Australiërs, maar je snapt het punt. Het tokkelen zelf is erg gaaf, maar zoals gezegd heb ik niet een erg bijzonder verhaal. Tevens zegt een foto meer dan duizend woorden, dus bij dezen:
In het andere verhaal op land, waar in het begin van dit blog al naar gehint wordt, figureren Veru en zijn baas. Voor als je het bent vergeten, Veru is de taxichauffeur die mij van het vliegveld heeft gehaald. Ook is hij volgens ma onze persoonlijke taxichauffeur. Pa en ma hebben het idee om een stuk van het land te gaan zien. Ze willen een specifiek toeristisch maar schijnbaar authentiek dorp bezoeken en verder niet zoveel. De beste methode is om een auto te huren en maar gewoon te kijken waar je terecht komt. We informeren bij Veru wat de mogelijkheden zijn om een auto te huren. Voor een aardig prijsje kun je een simpele kleine auto huren, mooi. Voor ons staat Abdul, hij is de baas van het taxi- en autoverhuurbedrijf. Een groter contrast met zijn werknemer Veru is bijna niet mogelijk. Veru is een blije, opgewekte, dikkige, vriendelijke man. Abdul is een magere, zure, chagrijnige man. Zoals verwacht is het allerkleinste autootje niet beschikbaar en krijgen we een modelletje hoger. Abdul probeert zich er nog uit te lullen en wil dat we meer betalen, maar dat lukt hem niet. Zoals de meeste auto’s op het eiland is dit een tweedehands Japannertje. Pa leest uitgebreid de kleine lettertjes van de contracten van Abdul en wijst hem minutieus alle mankementen aan de auto. Het kleinste krasje of deukje moet vermeld worden zodat dit niet op ons verhaald kon worden. Dit, samen met het langdurig lezen van de kleine lettertjes, duurde wel even, tot chagrijn van Abdul.

We hebben de auto en kunnen op weg naar het dorpje. We hebben een klein wegenkaartje en wat kaarten gedownload voor Google Maps. Het wegenkaartje is niet meer dan een flyer, je ziet de twee snelwegen die samen een ronde over het eiland maken. Een snelweg kun je het trouwens niet echt noemen. Voor Nederlandse standaarden is het een afgedankte weg buiten de bebouwde kom vol met gaten. De maximumsnelheid is in dit land ook maar 80. Er staat ook zo’n snelweg een eind landinwaarts getekend, richting het dorp waar we heen willen. De snelweg is aangegeven als een rode streep op de kaart, daarna gaat deze verder als een gele streep die na een toer door de binnenlanden uitmondt bij een andere rode streep. Kleine weggetjes worden met witte strepen aangeduid. Ze rijden hier aan de verkeerde kant van de weg. Ik besefte niet dat slechts een deel van de auto gespiegeld is in dit soort landen. Een van de geinigste is wel de richtingaanwijzer, die zit dus ook aan de verkeerde kant, net als de ruitenwisser, wat tot komische taferelen leidt wanneer pa probeert af te slaan. Terwijl we pas net op weg zijn gaat het al fout, pa rijdt tegen een uit de kluiten gewassen stoeprand op. Even verderop zetten we de auto stil en inspecteren we de schade. Er lijkt weinig mis te zijn met de auto. Er zitten slechts wat verse rafelrandjes op de velg. Vol goede moed vervolgen we onze tocht. We slaan rechtsaf de andere snelweg op landinwaarts. We rijden door totdat we een winkeltje tegenkomen. Hier stoppen we, kopen we wat te drinken en nemen we een pauze.

We staan wat rond te kijken wanneer er een groepje mannen aankomt. Twee van hen zijn te paard en hebben een grote machete bij zich.
Waarschijnlijk zal nu een van jullie zitten zeuren dat het geen machete is maar een ander soort mes, maar ik noem alle grote messen machete’s, dus jammer dan. Zij gaan een stukje verderop het suikerriet kappen. Ik heb hierboven beloofd wat over de suikerrietindustrie te vertellen. Zoals je al eerder hebt kunnen lezen hebben ze overal suikerrietvelden die ze zo nu en dan oogsten en eventueel afbranden. Wij dachten dat dit zich tot de kust beperkte, maar ze doen dit dus ook in de binnenlanden. Echt ongelooflijk dat ze dit met de hand moeten kappen. Zet er een grote machine op en je bent zo klaar. Ma heeft een keer van iemand gehoord dat als ze dat doen er waarschijnlijk helemaal niet meer wordt gewerkt in Fiji. De suikerrietindustrie zie je overal. Er ligt ook overal koloniaal spoor om alle plantages met de fabriek te verbinden. Van het smalle spoor wordt druk gebruik gemaakt door kleine wagonnetjes waar de suikerrietstengels aan alle kanten uitsteken. Vooral ‘s nachts zie je wel eens lange treintjes rijden van dit spul. Ze vervoeren het ook op de weg. Ze gebruiken dan een afgedankte vrachtwagen die maar 60 mag en amper de berg op kan rijden, bovenaan rijden ze dan niet harder dan 20. Ook deze vrachtwagens worden overbeladen. De uitstekende stokken steken vallen er vaak vanaf en de weg ligt dan ook bezaaid met suikerriet.

Wie van jullie heeft gezien dat er op de foto geen asfaltweg meer ligt? Handen omhoog. Nee, je hebt het niet gezien. Wij hadden dit ook niet verwacht. Strak waar de weg op het kaartje van rood naar geel ging, ging de weg van asfalt naar zand met stenen. Dit hadden we kunnen weten en ook al enigszins verwacht. Ik heb namelijk een deel van het verhaal achtergehouden. Een fragment van toen we met Veru en Abdul stonden te praten:

De naam van het dorp valt. Wanneer ze dat horen zeggen ze dat je daar niet met die auto heen kunt gaan. Daar heb je volgens hen echt wel een 4x4 voor nodig. Later, terug op de boot, overleggen we wat te doen. Ik zeg dat ik er niets van geloof dat je een 4x4 nodig hebt. Immers, ik heb al genoeg kleine Japanse autootjes over zandpaden zien scheuren hier. Pa is het hiermee eens: “Onzin, ze willen gewoon meer geld hebben”. De beslissing is gemaakt: we huren het kleine autootje.

Tsja, daar waren we nu dus al enige tijd aanbeland. We hebben zelfs Abdul plechtig beloofd niet te off-roaden met die wagen. Of ja, dat hebben we natuurlijk niet gedaan, we hebben het zo geformuleerd dat we niet hebben gezegd dat we het wel deden maar dat het wel impliceert dat we absoluut niet zouden doen. Als je snapt wat ik bedoel. Bovendien lag er volgens het kaartje en volgens Google Maps een weg dus kan het geen off-roaden zijn. Ook zoiets wat we plechtig beloofd hebben: dat pa de enige chauffeur is. Nu zit ik achter het stuur. Ik merk dat het autootje soms minder grip heeft. Het heeft de nodige moeite met de losse stenen, ze zitten niet goed in de zandweg. Zeker bergop willen losse stenen weinig grip bieden. Ik moet ervoor zorgen dat ik in het spoor blijf van de andere auto’s en vrachtwagens die hier gereden hebben, soms komt er ook een langs. Bij het dorpje aangekomen staat er al een vent op ons te wachten. Hij wil een soort rondleiding aanbieden. Pa wimpelt hem af met het excuus dat we alleen om het dorp heen willen rijden. In dat geval wil hij alsnog graag een lift willen naar boven, daar schijnt hij te wonen. Oké dan, hij stapt in. Eenmaal boven aangekomen vraagt hij nogmaals of we niet het dorp willen bezoeken. Het zogenaamd toeristisch maar authentiek dorp staat vol met huizen die er niet bepaald authentiek uitzien, we slaan dit dorp wel over. Dan zegt hij wij onze weg echt niet kunnen vervolgen met dit autootje, er is namelijk geen asfalt. Wij zeggen dat we hiervoor ook al nauwelijks asfalt hadden dus dat het wel goedkomt. We rijden door en alles gaat prima. Een stuk verderop blijkt echter dat die vent niet uit zijn nek lulde. Het plan om in het spoor van eerder verkeer te rijden  is erg leuk en aardig, maar de stenen tussen de twee sporen zijn op sommige plekken zo hoog opgestapeld dat ze de onderkant van de auto raken. Nu zijn er twee opties die ik afwissel. Of je rijdt met een wiel op de middenberm van stenen, of je rijdt er net tegenaan met een wiel. Scenario een geeft geen grip met één wiel, scenario twee een beetje. Scenario een geeft veel extra ruimte, scenario twee een beetje. Bij vlakke stukjes of naar beneden gaat dit goed, je kan altijd even wat rustiger rijden en goed rondkijken. Naar boven is iets moeilijker. Had ik al verteld dat het een automaat was? Dat is niet echt handig omdat hij er een handje van heeft op het verkeerde moment te schakelen. Je kan hem ook niet in een handmatige stand zetten. Gelukkig kan ik hem wel permanent in de eerste versnelling laten staan. Op deze wegen gaan we toch niet harder dan 20. Om naar boven te komen heb ik een trucje. Voor de heuvel wachten of langzaam rijden om goed de opties te bekijken. Goed proberen in te schatten waar je genoeg speling hebt om in de sporen te rijden, een beetje in de sporen te rijden of slechts met één wiel in het spoor te rijden. Vervolgens neem ik een aanloopje, moet ik soms hopen dat één wiel genoeg grip biedt om die auto naar boven te trekken en blijf vooral doorgaan. Dit gaat verrassend vaak goed met af en toe wat krasgeluiden van de stenen. Het plan is om door te rijden naar de andere kant. Dit zou op zich goed moeten kunnen, ook al rijden we slechts 20. “Dadelijk komen er betere wegen aan” zegt pa. We gaan dan weer van de gele weg naar de rode weg, dus een volwaardige snelweg op. Wanneer we die weg opdraaien zijn we verdwaald. Pa kijkt nog eens goed in zijn navigatie en komt na een tijdje tot de conclusie dat we toch echt goed zitten. We zitten op de snelweg! Er is alleen geen asfalt. Gelukkig is de weg wel iets vlakker. Ook liggen er wat minder losse stenen. We verhogen onze snelheid om sneller terug te kunnen zijn, idealiter voor zonsondergang. Kijk! Daar! Asfalt! Vreugde alom. Ik begin al weer te lachen. Ma vraagt of ik lach vanwege de drempels. We zijn namelijk een dorpje binnengereden en wanneer we nog geen honderd meter van de zandweg af zijn komen we drempels tegen. Ik zeg nee, kijk maar eens wat verder vooruit. Na het dorpje hield het asfalt weer op. Het asfalt was alleen bedoeld zodat de dorpelingen niet de hele dag het zand van de zandweg hoeven te happen.

Uiteindelijk komen we voor zonsondergang weer aan bij ons vertrekpunt. Het was een boeiende reis. Onderweg zijn we stopten om te tanken en hebben we de auto nog eens halfslachtig gepoetst. Het moest niet zo lijken dat we hem helemaal schoongemaakt hebben, dat is verdacht. De auto moest natuurlijk ook niet helemaal vies aankomen. Wanneer pa de auto parkeert kijkt hij nog eens naar de velg. “Precies goed geparkeerd” zegt hij. Hij heeft toevallig de auto zo neergezet dat de beschadiging van velg naar beneden staat, je kunt het bijna niet zien. Na een uiterst zure en chagrijnige inspectie keurt Abdul de auto goed, hij kan er niets aan zien. Tenzij hij Nederlands leert en dit blog leest is hij er nooit achter gekomen dat we off-road zijn gegaan. Dat zijn we natuurlijk niet gegaan, volgens het kaartje lag er een weg.

Helaas komt voor de lezer dit gastblog en voor mij de reis tot zijn eind. Ik zit nu weer in het vliegtuig terug en moet opschieten met typen, we landen zo voor de tussenstop. Zo te zien heb ik een hoop meegemaakt. Het lijkt niet altijd zo, vooral omdat er lange momenten bij zitten waar je niets zit te doen. Dit samen met de warmte geeft een lome indruk aan de dag. Nu ik dit zo op een rij zet heb ik toch het nodige meegemaakt. Ik zie wel in hoe mensen dit langer zouden willen doen. Ook zie ik dat je vele maanden nodig hebt om alleen al de eilandengroep van Fiji goed te bezoeken. Toch prefereer ik vooralsnog een druk Europees leven boven ‘Fiji Time’. Ik laat het uitwaaien maar aan de oudjes over.



Van Kiribati naar Fiji



Waar hangen wij toch uit!?

Op 9 mei verlieten wij de Kiribati; Betio in Tarawa. We hadden het erg naar onze zin gehad in Tarawa, maar waren nu klaar om te vertrekken naar Fiji. In 12 dagen zijn we naar Vuda Marina Fiji gevaren. Het was een vaak heftige tocht: veel wind, bijna recht op de kop, squalls met veel wind en regen, et cetera. We waren blij dat we er waren. Onderweg heb ik een aantal keren verzucht dat ik dit echt nooit meer ging doen. Maar ja, als je er dan eenmaal bent, is het leed weer gauw vergeten. Gelukkig maar!


Eenmaal in de marina werden we met muziek welkom geheten.  Wat een leuk welkom! Wel jammer dat de dame van Biosecurity alle kasten open liet trekken en van alles in beslag nam: de uien, knoflook, blikken ham en alles waar maar vlees in zat. Maar goed, het is niet anders. Verder was iedereen even vriendelijk. Heerlijk om weer hard te horen lachen!



Omdat we al snel naar Nederland zouden gaan en er ondertussen het nodige aan de boot moest gebeuren, hebben we eerst een poosje in de marina gelegen. Om uit te rusten, zaken te regelen, onze voorraad aan te vullen, et cetera.  Daarna hebben we nog een weekje in Musket Cove (Malolo island) gelegen, voor we terug naar Vuda marina moesten om ons voor te bereiden op ons vertrek naar Nederland.

Op woensdag 6 juni werd de boot op de kant gezet. Zo kon er tijdens ons verblijf in Nederland aan gewerkt worden. Donderdag 7 juni vertrokken wij naar een pension in de buurt van Nadi airport, omdat wij vrijdag 8 juni ’s morgens vroeg zouden vertrekken.


Wij hadden een tussenstop van ongeveer 20 uur in Seoul. Korean air, waarmee we vlogen, bied je dan een gratis hotelovernachting aan. Met benodigde transfers, een geweldig diner en ook ontbijt. Wat een wereldstad is Seoul! We keken onze ogen uit. Enorme wolkenkrabbers, ook overal in aanbouw. Alles hypermodern en ruim opgezet. Zelfs een fietspad!


De wc was een belevenis op zich. Ik heb bijna alle knopjes uitgeprobeerd (behalve het klysma, dat zag ik niet zitten, hahaha!).

De volgende ochtend werden we, na een lekker ontbijt en een heerlijke nachtrust, weer naar het vliegveld gebracht. Ook de luchthaven is modern en ruim opgezet. En bij de winkels zijn, naast de gebruikelijke taxfree winkels en vreetschuren, de grote modemerken vertegenwoordigd.


We hebben een heerlijke tijd gehad in Nederland. We werden van Schiphol gehaald door Femke, Casper en Sjoerd. Ook Cooper, het hondje van Femke en Casper was van de partij. Femke en Casper hadden een grote fles Duvel bij zich. Kijk, daar kwamen we nou voor.

We mochten logeren in het nieuwe huis van Maartje en Rob. Die hadden ook allemaal lekkere, Nederlandse dingen gehaald, waarvan ze dachten dat we die gemist zouden hebben. Nou, dat was ook zo. Heerlijk! En super gezellig en relaxed dat we daar mochten verblijven. De aanleiding om naar Nederland te gaan was, dat Femke afgestudeerd is. Master in de Culturele Antropologie aan de universiteit van Utrecht. Super trots op haar en erg leuk om bij haar buluitreiking te kunnen zijn! En ze was ook nog jarig, tijdens ons verblijf. Fijn om je kinderen weer eens wat uitgebreider te kunnen zien en fysiek te kunnen knuffelen (al is Sjoerd daar niet zo van, haha). Ook erg leuk om een aantal vrienden weer eens op te kunnen zoeken. Ik heb een aantal super gezellige dagen bij Helma en Pierre in Haaren doorgebracht. Maartje en Rob hadden een familieweekend georganiseerd, dus we hebben ook veel van de familieleden weer even gezien. Heinze heeft de nodige tijd doorgebracht met klussen, o.a. bij Anne en bij Femke. De tijd was dus ook zo weer om. Op 5 juli vlogen we weer terug naar Fiji. Zonder lange tussenstop in Seoul, dus geen hotel dit keer.

Terug in Fiji moesten we even slikken. De boot was bij lange na nog niet klaar. Maar goed, het meeste is toch wel naar tevredenheid opgelost. Het duurde alleen langer dan verwacht.

Daarna zijn we een eerste verkenning gaan doen in de Mamanuca en Yasawa eilanden. Sjoerd zou vanaf 15 augustus tot 3 september  een paar weken met ons mee komen varen, dus we wilden vast wat mooie plekjes uitzoeken. 

Sjoerd heeft over zijn belevenissen een gastblog geschreven, wat hierna (volgende blog) weergegeven wordt. Ongecensureerd, zoals door hem bedongen. Over onze verdere belevenissen hier in Fiji proberen wij eind oktober een blog te publiceren. Dan vertrekken we, naar verwachting, naar Nieuw Zeeland om het cycloonseizoen te overbruggen.