Ik zit in
een donker vliegtuig opweg naar Nadi, spreek uit Nandi, Fiji. Na een reis van
meer dan 24 uur had zit ik te genieten van een muziekje en de rust die
noise-cancelling headphones je bieden op zo’n lange vlucht. Ik verheug me op de
zon die zich toch spoedig boven de wolken zou moeten laten zien. Ik zou landen
in de ochtend, de reis is bijna voorbij en de meesten in het vliegtuig slapen
nog. Verbaasd dat het nog steeds zo donker is buiten klik ik dat schermpje nog
eens aan en kijk naar de vluchtgegevens, iets wat ik volgens mij veel te vaak
doe tijdens een lange vlucht. Shit! Ik zit aan de verkeerde kant. Aan de andere
kant zie ik via een open raampje dat de zon al op begint te komen. Nouja, ik
ben er in ieder geval bijna. Bijna verlost van het lange vliegen.
De
stewardess komt langs en vraagt wat ik wil eten. Ik kies de omelet. Ik kies
nooit de omelet. Vliegtuigomeletten zijn een zompige nachtmerrie met wat peper
erop. Ach ja, alles beter dan de zompige rijst met zeewiersmaak van de dag
ervoor. Ik leg het ontbijt uit over de twee tafeltjes die ik had. Dit moet ik
even uitleggen, ik krijg het verrassend vaak voor elkaar om meer ruimte te
krijgen in een vliegtuig. Het gaat zo: kies last-minute een stoel via de
web-check-in. Zelf zit ik graag bij het raam. Dit vliegtuig had een rare
2-4-2-indeling. Wie wil er nu in het midden zitten met z’n vieren als er
tweepersoonsrijen naast zijn? Ik denk de sukkels die geen web-check-in doen. Om
een of andere reden is een plek achterin het vliegtuig zeer impopulair, ik snap
het echt niet. Daarom kies ik een plek achterin, puur op de gok dat velen deze
plek over zullen slaan, met een lege plek ernaast. Tijdens het boarden komt er
een Duitser achter mij zitten, ook bij het raam. Zijn vrienden vragen wat hij
in godsnaam aan het doen is. Zij zitten op die kloteplekken in het midden,
vermoedelijk hij dus ook. Komt er een vent langs die vertwijfeld naar de
Duitser kijkt en vraagt of hij daar hoort te zitten. Hij had natuurlijk niet
verwacht dat er al iemand op zijn plek zat. Eerst probeert hij nog te doen
alsof hij het niet snapt. Zijn vrienden zitten al geruime tijd mee te genieten
en dit akkefietje was de stewardess ook niet onopgevallen gebleven. Wanneer de
stewardess komt vragen of er een probleem is geeft de Duitser het vrij snel op
en gaat terug naar zijn vrienden en zegt “Ach ja, het viel te proberen”.
Wanneer we even later weggeduwd worden van de gate zie ik dat de stoel naast
mij nog steeds leeg is. Yes! Toch meer Lebensraum geclaimd dan die Duitser. En
dan heb je dus genoeg ruimte om je ontbijt uit te stallen, zelfs in een
vliegtuig.
De daling is
ingezet. Ik strek met nog eens uit in het gangpad en pak alvast mijn handbagage
uit de bak en leg het op de lege stoel naast mij. Uit het raam zie ik de
helderblauwe zee. We zitten al beneden de wolken, we zijn er bijna. Wanneer we
over het grote eiland heen vliegen zie ik opeens rook. Een hele vallei hangt
vol met het spul. Dan zie ik de oorzaak: een klein veldje in de bergen. Voor
mij zit een Indiër. Althans, dat dacht ik. Later bleek dat de Engelsen in het
verleden hier bootladingen Indiërs heen hadden gescheept. Afijn, die Indiër was
dus een local. Dat kreeg zelf ook al een beetje door aangezien hij van alles
aan het uitleggen was aan zijn buurman. Hij wist duidelijk dingen. Ik tik hem
aan en vraag waar die rook vandaan komt. “Ja euh, dan heeft die vent daar zijn
veld in de fik gezet”. Ik dacht dat er een bosbrand ofzo aan de gang was. Van
boven ziet het land er namelijk erg droog uit. Instinctief vraag ik hem of dat
zomaar mag, je veld in de fik zetten. “Het is een vrij land, als jij je veld in
de fik wil zetten moet je dat vooral doen, waarom niet?”. Euh, misschien omdat
het kut is voor de mensen die in die vallei wonen, maar goed, het mag dus.
Blijkt dat wanneer een suikerrietveld geoogst is ze het veld maar gewoon
afbranden, lekker makkelijk. Het hele land staat vol met die velden, dus dit
was zeker niet het laatste brandje dat ik zou zien in de komende weken. Komen
we nu aan bij de quiz, mag je drie keer raden waarom de Engelsen bootladingen
Indiërs naar Fiji hebben verscheept. Meer over de suikerrietindustrie later.
Ik loop door
de aankomsthal en zie de wachtrij voor de douane. Voor de wachtrij staan drie
gasten in een typisch Hawaïaans shirt, sandalen en een gitaartje in de hand. Ze
beginnen te spelen en de Koreanen voor mij maken foto’s en selfies. Zelf vind
ik het maar een raar gezicht. Vooraan, direct voor het hokje van de douanier,
een soort U-vormig hokje waar de douanier op een verhoging in zit zodat hij met
welgemeende desinteresse en alle levenskeuzens die hem hierheen hebben geleid
goed overpeinzend eens goed neer kan kijken op het gepeupel dat het land
probeert binnen te komen... Afijn, dus direct voor het hokje van deze tamelijk
blije beambte stond een bord met een getekende dikke blije bakkes van een local
met op het bord de spreuk “Were you welcomed with a great BULA!?” en erboven
van die stoplichtkleurige knopjes met dezelfde blije bakkes om aan te kunnen
geven of je goed ontvangen bent. Ik denk dat het maar beter is dat ik geen
keuze gemaakt heb. Zo’n typische aankomst met overdadig ge-BULA zou ik nog veel
vaker zien. Ik hoop dat je er geen aanstoot aan neemt dat ik BULA met
hoofdletters schrijf. Als je het namelijk niet ENTHOUSIAST genoeg zegt krijg je
straf en moet je het opnieuw zeggen. Als een kleuterjuf dwingen ze je het als
groep tegelijk opnieuw te zeggen als de vorige qua vreugde en uitbundigheid,
zeker op de vroege ochtend, niet ENTHOUSIAST genoeg was. Net als het BULA-lied
van de vriendelijke knapen op zich best geinig, maar na de derde keer begint
het vervelend te worden. Dat BULA-lied trouwens zie je overal:
op het vliegveld, op resorts, eigenlijk overal
waar mensen aankomen. Soms zingen ze met zijn drieën zoals op het vliegveld,
soms met een hele groep met zelfs tamboerijnen erbij, en soms, kuch ‘s
ochtends, is het één enkele gast met een gitaartje. Elke keer eindigt het lied
met het hele aankomende gezelschap dat BULA schreeuwt samen met het
ontvangstcomité.
Ik loop door
de security heen. Gelukkig mag ik alle dingen in mijn koffer houden en zo
doorlopen. Ze willen nog wel eens wat afpakken en het is niet gegarandeerd dat
ze alles er zomaar doorlaten, zeker als het eten betreft. Ik had van die
toestanden verwacht die je wel eens op tv ziet in die douaneprogramma’s. Ze
volgen dan een douanier in Australië en die heeft dan standaard Aziaten voor
zich staan die geen Engels kunnen en niet snappen dat ze geen zak boontjes met
ongedierte erin mee mogen nemen, prachtige televisie. Die Australiërs zijn best
panisch over mogelijke plagen door meegereisd ongedierte. Diezelfde indruk
kreeg ik van Fiji vanwege het grote aantal borden met waarschuwingen erop. Je
moet alles aangeven en zelfs dan weet je het niet zeker, althans, dat staat er
met dwingende toon. In de praktijk bleek het net iets makkelijker aangezien ik
gewoon door mocht lopen. Ik heb wel ingevuld dat ik iets heb, ik moet namelijk
voor pa en ma stroopwafels, drop, thee en dergelijke meenemen. Ik vraag toch
maar of niet ergens langs hoef. “What’s in there then?”. Ik zeg hem dat er
gewoon wat koekjes en snoep in zit. “Just walk through”. Oké dan. Ik zie mijn
ouders al in de aankomsthal staan. “Hoi, welkom, wat ben je laat, we moeten
meteen gaan”. Kennelijk was het vliegtuig vertraagd, weet ik veel, en stond de
taxichauffeur al een tijdje te wachten. Veru, een kleine blije wat dikkige
vent, brengt ons naar de haven waar het schip ligt. Vanwege de vertraging gaan
we zo snel mogelijk varen om nog ergens te komen vandaag. Schijnbaar is de baai
waar we heen gaan beter dan de huidige haven. De naam van die taxichauffeur,
Veru, zou nog vaak vallen. Ma zei dat hij “onze persoonlijke chauffeur” was.
Hij lijkt me ook een prima vent. Wat we over twee weken zijn baas zouden
flikken is een verhaal voor later.
We maken
aanstalten om zo snel mogelijk te vertrekken, we moeten alleen nog even iets
kopen in het winkeltje. Het winkeltje ziet er nogal klein uit en ze hebben erg
weinig spullen. Ma zegt dat ze iets simpels als gehakt vooruit moest bestellen
om ervoor te zorgen dat ze het daar op voorraad hebben. En dan is dit nog een
van de grotere winkeltjes, op andere plekken blijken ze nog minder te hebben.
Het enige dat je praktisch overal kan krijgen is een kip of een haan. Nee geen
kipfilet of kipkluifjes, alleen een hele kip. Later zou ik nog een keer met kip
gaan koken. Uiteindelijk heb ik maar de goede stukken kip losgesneden om te
gebruiken en van de rest een bouillon getrokken om als basis van een ragout te
gebruiken. Ook qua brood en beleg is het niet veel soeps. Beleg is er niet veel
en het brood is volgens mij al uitgedroogd voordat ze het gebakken hebben. Mijn
persoonlijke ontbijtfavoriet zijn de koekjes. De officiële naam van die
apparaten is ‘Breakfast Crackers’, maar ik vind ze dermate zoet dat ik het maar
gewoon koekjes ben gaan noemen. De dingen die ze hier zelf ook koekjes noemen
hebben ze in twee verschijningsvormen: droog en extreem droog. Elk koekje moet
je met minimaal een liter water naspoelen, een fluitwedstrijd met beschuit is
er niets bij. Na een paar dagen van die ontbijtkoekjes zou ik wel aandringen op
fatsoenlijk brood. Het verhaal ging namelijk dat pa zelf fantastische broden
bakt op de boot. Na een rigoreuze smaaktest moet ik eraan geloven, het is waar.
De broden zijn fantastisch.
Ik ben nogal
moe, maar met wat koffie kun je veel bereiken in de ochtend, ook al voelt het
niet als ochtend. De bestemming heet Musket Cove, een resort op het eiland
Malolo. Op de meeste plekken waar we heen gaan heb je dit soort resorts. Naast
het resort ligt een haventje en ervoor een baai waarin je een anker kunt
uitgooien. Met het bijbootje varen we naar de kant. Eenmaal aangekomen zie ik
een klein cirkelvormig eilandje. Het lijkt wel opgespoten. Het zou ook met een
graafmachine gebouwd kunnen zijn, het is slechts enkele tientallen meters in
diameter en het is verbonden met een eilandje dat natuurlijk lijkt te zijn.
Midden op dit cirkelvormige eilandje staat een overkapping. Losse boomstammen
en stevige takken steken omhoog uit betonnen blokken. Op dit hout steunen
dwarsbalken en daarop de balken die een dak vormen. Waar de balken kruisen zijn
ze bij elkaar gebonden met sierlijke touwen.
Deze
sierlijke touwen zie je vaker hier, soms lijkt het meer sier dan functioneel,
maar het ziet er wel gaaf uit. De overkapping is groot, minstens 20 meter lang.
Eromheen staan barbecues, picknicktafels en een loungebank met een mooie grote
houten tafel. Onder de overkapping staat een bar. Kijk, dan kunnen we toch nog
iets doen aan die Untappd-score! Bij de bar verkopen ze ook pizza’s, beter kan
het bijna niet worden. Ik bestel een pizza met wat gekruid gehakt en pepertjes
erop. Dit was duidelijk de verkeerde keuze. Weet je nog al die Indiërs die hier
zitten? Wat eten zij? Juist, pittig. En wat was deze pizza? Juist, de flauwste
pizza ooit. Echt ongelooflijk! Hoe ze dit voor elkaar krijgen weet ik niet. Ik
vermoed dat de koe jarenlang demiwater heeft gedronken, anders zou er namelijk
te veel zout in het gehakt zitten.
Raar, gewoon
raar. Dat is hoe het klinkt. Ik kijk wat moeilijk, wat vertwijfeld. Pa kijkt
ook moeilijk. Daar is het weer, kgggg, kgggg, dat is wat ik denk te horen. En
het stopt weer. “Dat klinkt niet goed hè” zegt pa. Het klinkt inderdaad vrij
raar, in ieder geval anders dan het gebruikelijke vroem vroem. We zijn namelijk
aan het motoren naar een volgend eiland omdat er bijna geen wind staat. We
twijfelen nog of het niet altijd al zo klonk, je wordt er een beetje paranoïde
van.
Toch maar de
motor wat harder zetten. Verrek! “kgggg, kgggg” Nog steeds, dit klinkt niet
goed. Het lijkt wel alsof er ergens lucht bij komt waar het niet hoort te
komen. Pa gaat even kijken of de schroefas wel meedraait. Onder een van de
bedden zit namelijk die hele installatie. Wanneer je die plank optilt zie je de
schroefas zo zitten. Er is inderdaad iets mis, soms draait de schroef niet mee.
“Kut!”. Kennelijk is de schroef er helemaal mee opgehouden. Pa zet de motor uit
en springt snel in de bakskist. Hij zal moeten uitzoeken wat er mis is.
Ondertussen kijk ik naar de navigatie, we gaan enigszins de goede kant op.
Gelukkig staan de zeilen al, we waren namelijk aan het motorzeilen om net iets
zuiniger te varen. Niet dat de zeilen veel doen. Volgens de instrumenten staat
er ongeveer 2 a 3 knopen wind, al kan dit net zo goed komen doordat de mast
beweegt vanwege de golven. We gaan ook slechts 0.3 knoop, ongeveer een halve
kilometer per uur. Deze snelheid kan net zo goed door de stroming komen.
Gelukkig stromen we enigszins de goede kant op, al zie ik op onze koers wel een
ondiepte op de navigatie staan.
De navigatie
hier is een geval apart. Normaal gesproken werk je met een apparaat waar een
kaart in staat. Dit apparaat krijgt de nodige informatie via de GPS, het
kompas, de snelheidsmeter, de radar, de AIS, etc. Een hoop apparatuur dus.
Daarnaast heb je natuurlijk ook fysieke kaarten, maar die zijn anno 2018 wat
onhandig geworden voor de luie mens. Dit systeem werkt prima wanneer je in
Noord-west Europa vaart, maar het heeft een klein probleempje hier: de kaart.
Er is wel een kaart voor dit gebied, zowel digitaal als analoog, maar van
belang is de oorsprong van de data die gebruikt is om de kaart samen te
stellen. De analoge kaart heeft een duidelijke bronvermelding. In een hoekje op
van het vel papier staat een klein overzichtskaartje van het gebied met letters
van a tot i erop. Dit geeft aan welke bron voor welk gebied is gebruikt. De
eerste paar, a en b, zijn nog wel aardig. Dit zijn onderzoeken uit de jaren 80
of 90, niet bepaald modern maar je kan er nog wat mee. De gebieden die hier
onder vallen waren toen interessant. Dit zijn helaas niet de gebieden waar we
nu varen. C tot en met g zijn onderzoeken die de Britse overheid heeft gedaan
voordat Fiji onafhankelijk werd, veelal uitgevoerd in de jaren 50 en 70. Dan
zit je dus te vertrouwen op 50 jaar oude data om niet op een rif te varen. Het
kan altijd erger: h. Die data komt van een onderzoek gedaan in 1895. Gelukkig
hoeven daar niet op te varen. Wij zitten namelijk in het overige gebied, tevens
veruit het grootste gebied: i. Hiervan weten ze eigenlijk niet hoe ze aan de
data zijn gekomen. Er staat “Miscellaneous lines of soundings”, met andere
woorden een haffel bronnen ouder dan 1895. Ik denk dan dat het Captain Cook is
die de hele zooi in kaart heeft gebracht, al weet ik eigenlijk dat dit niet
klopt. Die koekwaus was namelijk voorbij dit mooie eiland gevaren, hij had er
geen zin in ofzo. Abel Tasman was er trouwens wat eerder, maar hij is er ook
grotendeels voorbij gevaren. Uiteindelijk heeft een Britse sjaak genaamd Bligh
deze eilanden wat beter bekeken. Hij is ook tussen de grote eilanden door
gevaren, vandaar dat het stuk water daar nu Bligh Water heet. Altijd fijn dit
soort mooie www-info: wondere Wiki-weetjes. Dit soort knakkers voeren nog niet
dicht bij de kleine eilandjes. Resorts om een biertje te halen waren er nog
niet en ze hadden de rum zelf al aan boord. Ze voeren om de eilanden heen omdat
ze wat rif zagen liggen. Kaarten gebaseerd op deze ervaringen bestempelen een
heel gebied als rif omdat ze niet weten waar de riffen precies liggen. Daarom
varen wij op Google Earth. Een flink aantal Google Earth-satellietfoto’s – 3
keer woordwaarde – zijn aan elkaar gestitcht en staan in een navigatieprogramma
op een tablet. Op deze tablet kun je de route zien, je huidige koers en
snelheid en natuurlijk de satellietfoto. Vervolgens moet je zelf een beetje
inschatten van de foto of er een rif ligt of niet.
Ik kijk dus
naar die tablet en zie dat we 0.3 knoop gaan richting een rif. Gelukkig maar
dacht ik, beter dat rif dan het eiland hier, dat rif is nog ver weg en als de
koers licht verandert varen we erlangs. Ik kijk weer naar de koers, we blijken
nu de andere kant op de dobberen. Vooralsnog als gehoopt, dit middelt uit
precies naar waar we heen willen. De motor doet het nog steeds niet. We hebben
net al besloten om niet meer naar de originele bestemming te gaan, maar naar de
dichtstbijzijnde ligplaats. De route is het eerste stuk hetzelfde. Af en toe
komt er wat gescheld uit de bakskist, het is echt niet goed met de motor. Ma is
al enige tijd aan het panikeren. Ik zeg dat we met slechts 0.3 knoop drijven,
zeilen kun je het niet noemen, dus dat we toch zeker wel een half uur hebben
voordat we op de kliffen lopen.
Inmiddels
komt pa met zijn eerste bevindingen aanzetten. De versnellingsbak is stuk,
flink veel olie is eruit gelopen. De werkelijkheid is vaak gekker dan fictie,
de oorzaak zou je niet kunnen verzinnen. In een boot is alles erg dicht op
elkaar gebouwd omdat er nu eenmaal weinig ruimte is. Een kabel die de startaccu
met de startmotor verbindt is los komen te hangen. Normaal hoort deze netjes
weggewerkt te zitten. Deze kabel is tegen een hydraulische leiding van de
versnellingsbak aan gaan wrijven. Dit zijn van die hogedrukleidingen met een
gevlochten metalen mantel. Waarschijnlijk heeft het contact tussen dit metaal
en het plastic van de stroomkabel ervoor gezorgd dat het plastic is
weggeschuurd en de kabel bloot kwam te liggen. De kabel in kwestie was helaas
de plus. Waarschijnlijk heeft de blote kabel de hydraulische leiding
doorgelast. Een startaccu kan namelijk veel stroom leveren en de hydraulische
leiding is verbonden met de min. Net als bij een auto is op een boot alle
apparatuur verbonden met de min van je accu via respectievelijk het chassis of
de romp. Er is op hoge druk olie uit de kapotte leiding gespoten en gezien het
roet heeft er blijkbaar een klein brandje gewoed.
Pa gaat aan
de slag met een tijdelijke oplossing voor het probleem, ook al zegt hij zelf al
dat het hopeloos is. Er staat zoveel druk op een hydraulische leiding dat het
praktisch onmogelijk is om het provisorisch te repareren. Pa zit dus weer
benedendeks terwijl ma en ik naar de rotsen staan te kijken. We zijn toch zeker
een kwartier verder en de rotsen komen wel erg dichtbij. Aan de ene kant is het
vrij komisch om een ramp in slow motion te zien voltrekken. Aan de andere kant
begint de tijd toch echt wel op te raken en wil ik graag van die rotsen
wegblijven. Ik stel voor om overstag te gaan. Pa stribbelt tegen: “Er is toch
geen wind dus je drijft waar je heen drijft”. Hij wil met zijn koppige kop ook
altijd alles zelf doen. Nu aarzelen ma en ik behoorlijk, de klif komt wel erg
dichtbij. Pa hoort dit en komt naar boven. Hij zet het zeil de andere kant op
en zegt: “Zo, nu blij? Er is gewoon geen wind”. We gaan nu nog steeds de
verkeerde kant op en het zeil pakt geen wind. Ik vind het nogal een
kutopmerking. Een mogelijke oplossing halfslachtig uitvoeren en dan roepen dat
het niet werkt, het is de politiek niet! Na nog wat overleg en nog wat dichter
bij de rotsen te zijn gekomen pas ik de zeilen dan toch maar naar eigen inzicht
aan. Toevallig lijkt er ook net iets meer wind te zijn, 3 a 4 knopen in plaats
van 2 a 3. Ook dit zou nog steeds van de zwaaiende mast kunnen komen, volgens
het apparaat klapt de windrichting ook de hele tijd om. Toch lijkt de wind
voornamelijk van een kant te waaien, vanuit een hoek kun je niet zeggen zo.
Langzaam beginnen we ook iets meer snelheid volgens de GPS te krijgen. De
richting verandert ook! We lijken een windveld binnen de varen, of, gezien onze
snelheid, een windveld komt onze kant op! Weer gaan we iets sneller. Zelfs de
watersnelheid is nu hoger dan 0. Als je te langzaam gaat draait dat
propellertje niet en weet je dus niet hoe snel je gaat ten opzichte van het water.
We lijken vooralsnog gered. We varen weg bij de rotsen en gaan zelfs enigszins
de goede kant op, al zij het tergend traag.
Pa heeft
alle spullen gepakt die van pas kunnen komen. Hij heeft stukken slang,
slangenklemmen, tie-wraps, enzovoort. Hij staat klaar om de provisorische
reparatie te testen. Hij zit in de bakskist, kijkend naar de hydraulische slang
en ik zit bij het contact om de motor aan te kunnen zetten. Op zijn teken zet
ik de motor aan. “STOP! UIT, UIT, UIT!”. De olie gutst er aan alle kanten uit.
We zullen op deze windstille dag op zeil tussen de riffen door onze bestemming
moeten halen.
We zijn op
de hoek van het eiland beland. Vanuit hier moeten we tussen twee eilanden door
naar de ankerplaats. De wind is al een tijdje aan het afnemen en lijkt nu
geheel stil te vallen. We drijven gelukkig nog de goede kant op, maar onze
snelheid neemt af. Het lijkt weer op het vorige drama uit te gaan lopen. Nul
wind en het kleine beetje stroming dat er staan drijft je richting de rotsen.
Samen met pa takel ik het bijbootje overboord. Voor dat bijbootje is er ook een
elektromotortje dat er makkelijk op te zetten is, de grote benzinemotor is erg
zwaar. We maken een touw vast aan de voorkant van het schip. Met het bijbootje
trekt pa het schip langzaam de goede kant op. Dat elektromotortje doet het nog
vrij aardig, we gaan zelfs meer dan 1 knoop en dat ding zit nog lang niet op
het maximale vermogen. De hoop is dat er alleen op dit uiterste hoekpuntje geen
wind is en dat we verderop wel kunnen zeilen. Dit lijkt ijdele hoop. Ook
wanneer we bij lagere kliffen varen staat er nog geen wind. Pa schroeft het
vermogen van het elektromotortje ver terug in de hoop dat hij het tot de
ankerplaats uithoudt. We gaan meerdere keren overstag, of ja, we trekken het
zeil over, in de hoop dat het kleinste zuchtje wind ons kan helpen. Toch lijkt
het wel iets te helpen. Het zware zeil houdt steeds beter zijn vorm vast. Pa
komt terug aan boord en we zeilen langzaam richting de ankerplaats. Echter, de
wind komt wel precies daarvandaan. Kijkend naar de navigatie proberen we door
deze smalle doorgang op te kruisen. Soms wil het schip bijna niet door de wind
gaan. De fok bak laten staan blijkt genoeg te zijn om succesvol overstag te
gaan.
Ik sta aan
het roer terwijl we de ankerplaats binnenvaren. Voor ons staat een
watervliegtuig zich klaar te maken om op te stijgen. Ma zegt “naar rechts! Naar
rechts!”. Ik weiger waarop ze nog meer in paniek schiet. Waarschijnlijk ziet
zij dit anders maar dat maakt niet uit aangezien ik dit gastblog schrijf zonder
censuur. Dat watervliegtuig kan makkelijk alle kanten op bewegen en wij zitten
hier nog zonder motor. Ik probeer met weinig wind zo hoog mogelijk aan de wind
te varen zodat we alle opties openhouden, we moeten immers onder zeil gaan
ankeren. We gooien het anker op een mooi plekje uit en zijn veilig aangekomen.
Gelukkig zitten we bij een resort met een winkeltje, een kroeg en bovenal goede
connecties. Die watervliegtuigjes zie je hier overal. Naast de ferry, een
motorcat die rondvaart, is dit de enige manier om bij deze resorts te komen.
Het plan is om met de ferry naar een grote stad te gaan om de hydraulische
slang te laten repareren. De eigenaar van het resort, een oude dikke Engelse
gast, heeft toevallig wat contacten lopen. Er gaat wat geld in de achterzak van
een piloot van zo’n watervliegtuig en de dag erna komt en een gerepareerde
slang terug. Kijk! Zo regel je dat.
Spannend
avontuurtje was dat hè, of niet? Ik moest de chronologie wel laten vallen om
even wat vertellen over het zeilen. Anders zou je nog kunnen denken dat dit
verhaal op het verkeerde blog is gepubliceerd. De wind zou de gehele vakantie
een probleem blijven. Op de een na laatste zeildag kunnen we pas echt
fatsoenlijk zeilen. We varen op enkel de fok, een kwestie van luiheid, maar
tikken desalniettemin de 7 knopen aan. De laatste zeildag is representatiever
voor het algemene weerbeeld: moeilijk warm en geen wind. Een goede manier om af
te koelen is om dan in het water te springen.
Mijn hoofd is wat wazig. Eigenlijk heb ik helemaal geen zin om iets te gaan doen. Ik probeer tegelijk in de wind en in de schaduw te zitten. Het is erg warm. Ma zegt dat ze wil gaan snorkelen. Even later springt ze met een masker, snorkel en vinnen overboord. Dit klinkt als een goed idee. Mijn oude masker ligt ook nog aan boord. Ik trek het over mijn kop en spring in het water. Ik kijk naar beneden en zie zand. We hebben het anker op de goede plek laten vallen, het heeft zich mooi ingegraven. Ik zwem richting het strand. Opeens zie ik koraal, heel veel koraal, zo ver als je maar kunt zien. Om het koraal zit vis, heel veel vis. Soms is het koraal hard, soms bestaat het uit slierten die meewaaien met de stroming. Er zitten kleine gele visjes tussen het meewaaiende koraal. Het harde koraal zit vast op grote keien en zit vol met leven. Paarse en blauwe visjes, ze lijken wel fluoriserend. Doffe kleuren lijken niets te zoeken te hebben in dit deel van de wereld. Op een gegeven moment zie ik iets aparts: blauwe zeesterren. Wanneer je er een hebt gezien zie je ze opeens overal. Ik begin het raar te vinden dat ik het apart vind, een blauwe zeester. Het is niet alsof ik dagelijks rode en groene zeesterren tegenkom en dat deze blauwe daarom anders is. Aan de andere kant zie je in de natuur überhaupt weinig blauw leven. Wat een rare gedachte, ik zwem maar gewoon verder.
De meeste
schepen liggen hier in een baai. Je ligt lekker beschut, kunt rond de boot
zwemmen en komt makkelijk aan land. Een schip ligt erbuiten, het is zo’n groot
superjacht, zo’n ding van wel 70 meter lang. Ik zit aan boord op te drogen
wanneer er een bijbootje aan komt varen. Een bijbootje is misschien niet echt
een goede classificatie aangezien het van dat superjacht vandaan kwam. Waar
bijbootjes normaal opblaasbootjes zijn was deze bijna geheel van metaal. De
motoren zijn niet zichtbaar. We bediscussiëren of het bijbootje schroeven onder
water heeft zitten of dat het zich voortstuwt met waterjets. Op het bijbootje
zitten en man en een vrouw met dezelfde kleding aan. Ze wijzen wat rond en
varen naar waar ze zojuist wezen. Dit is duidelijk de bemanning van het
superjacht dat even komt kijken of het hier de moeite waard is. Vandaar ook
dezelfde kleding, anders is het natuurlijk te moeilijk om te onthouden wie je
hebt ingehuurd. De man springt met een snorkel overboord. Na enkele tientallen
seconden komt hij tot dezelfde conclusie als wij ook al kwamen: prima
snorkelplek. Heftig ja-knikkend en wat roepend komt hij weer aan boord van het
belachelijk luxe bijbootje geklauterd. Ze gaan weer weg, vermoedelijk om de
baas te vertellen dat het hier prima vertoeven is. We hebben ze nooit meer
teruggezien.
Ma had al
voordat ik er was gezegd dat ze samen wilde gaan duiken. Dat hadden we jaren
geleden ook al eens gedaan. We hebben toen samen ons duikbrevet gehaald om te
gaan duiken in Egypte. Dit was nog voordat daar de poep de politieke ventilator
raakte. We zaten toen in zo’n resortje waar mensen zitten om het lokale volk
niet te hoeven aanschouwen. Ons maakte het niets uit aangezien we toch de hele
dag op een boot zaten om duiken. Hier in Fiji zit ik ook in zo’n resort. De
boot ligt in de baai verderop en met het bijbootje zijn we hier heen gevaren.
Ze hebben er een diveshop, een bar en loungestoelen aan het strand in de
schaduw. Het resort zit vol met Nieuw-Zeelanders en ook wat Australiërs. Die
mensen komen je hier veel tegen, voor hun is Fiji relatief dichtbij. Velen
vliegen hier naartoe om hele dagen op het strand te liggen en niets uit te
voeren. Het creëert een echte resortstemming met precies het soort mensen dat
je verwacht. Van die dikke verbrande tokkiewijven en uitgezakte uitslovers. Het
merendeel is ook nog eens blijven slapen op een natte krant. Om het nog eens
extra in te prenten: pak al je vooroordelen over vakantievierende Engelsen en
plak er een ander accent op. Ik hoop dat je het fijn vindt dit beeld nu in je
hoofd te hebben.
We hebben
drie duiken geboekt, de eerste is vandaag en de andere twee zijn morgen. Het
voelt goed om weer eens met die apparatuur rond te lopen. Ik spring in het
water en zit aardig te klooien met mijn apparatuur. Zul je ook altijd hebben
bij de eerste duik. Ik moet even wennen aan hoe het ook alweer allemaal ging,
maar het gaat redelijk goed. Het klopt dus toch. Duiken is als zwemmen of
fietsen: sommigen doen het als sport, anderen maken er een sport van het zo
traag mogelijk uit te voeren. Hoe het ook zij en hoe goed je ook je best doet,
je verleert het nooit. Eerlijk gezegd vind ik het vrij saai. Het is een
koraalduik en ik ben meer bezig met mijn duikapparatuur dan de omgeving.
Bovendien heb ik al voldoende koraal gezien tijdens het snorkelen en de kleuren
zijn hier wat dof. Hoe dieper je duikt, des te minder kleuren je ziet. Het rode
licht valt als eerste weg. De meeste felle fluoriserende kleuren van tijdens
het snorkelen zijn nu niet meer zichtbaar.
De volgende
dag gaat het al een stuk beter. Het duiken gaat vrijwel meteen goed,
waarschijnlijk zat mijn vest gisteren te los. De eerste duik van vandaag gaat
vrij snel voorbij, maar ik heb mijn zinnen gezet op de volgende duik. De
divemasters gaan nog een keer door de handgebaren heen zoals ze altijd doen. Er
is een belangrijk handgebaar om in de gaten te houden: haai. Niet als
waarschuwing om te vluchten maar als waarschuwing om heel snel te kijken. De
hoofdattractie van deze duik is de haai. De duikplek noemen ze ‘Cleaning
Station’. Haaien komen hier om schoongemaakt te worden door allerlei visjes. De
plek bevindt zich ook nog eens op de rand van het rif. Tijdens het zwemmen zie
ik er al een in het zand liggen: een haai. Even later komen we ook een
schildpad tegen. De divemasters wijzen dat we hier moeten stoppen, ik zie nog
niet wat de bedoeling is. Hij maakt ons duidelijk dat we ons ergens aan vast
moeten pakken en vlak boven de bodem moeten blijven zweven. En dan zie ik ze: haaien!
Echt een stuk of 5. Ze zijn een meter of 2 à 3 en zwemmen voor ons langs.
Wanneer ze de andere kant van de duikplek bereiken draaien ze om en zwemmen ze
weer voor ons langs. We liggen wel tien minuten te kijken naar hoe ze dit
schouwspel blijven herhalen. Uiteindelijk zie ik in één duik vele haaien en
meerdere schildpadden. Een geslaagde duik.
Naast deze
avonturen in de lucht, op het water en onder water heb ik ook nog het nodige
beleefd op het land. Via een reisorganisatie is er een ‘zip line tour’ besteld.
Er zijn twee tokkelbanen in Fiji, een kleine en een grote. Gezien alle lovende
reacties op Tripadvisor heb ik gekozen voor de grote. De reisorganisatie komt
iedereen ophalen bij het resort. Wij liggen in een haven jammer genoeg niet
dichtbij een resort op de lijst. Er is een dealtje gesloten dat ze mij alsnog
komen oppikken, hiervoor moet ik al om zeven uur ‘s morgens klaarstaan. Vol
goede moed en een volle maag sta ik klaar om te gaan tokkelen. Er stopt een
auto van de organisatie, ik had een busje verwacht. Hij rijdt door de stad en
stopt bij een bushalte. Na een tijdje komt er een grote bus aanrijden. We
wisselen de auto om voor de bus en gaan de andere reisgenoten oppikken van hun
resort. Aangekomen bij het eerste resort staat er niemand klaar. Ik kijk rond
en blijf maar wachten. De chauffeur kijkt wat moeilijk om zich heen en dwingt
de receptie eens naar de kamer te bellen. Na bijna een half uur wachten komen
ze dan eindelijk, een jongen en zijn moeder. Waarschijnlijk hebben ze zich
verslapen. Ik snap niet waarom de chauffeur niet gewoon is doorgereden. Ach ja,
ze doen hier alles ‘Fiji Time’, wat zoiets impliceert als het academisch
kwartiertje en het Brabants kwartiertje bij elkaar optellen en dan nog zeeën
van tijd overhouden om niets te doen. Trouwens, ‘Fiji Time’ is hier ook een
excuus om tergend traag je werk te doen. Te laat komen en dan traag werken,
welke civilisatie is er niet groot mee geworden? De chauffeur rijdt met een
flink tempo door naar de volgende resorts. Nu gaat het lekker snel aangezien de
mensen al lang en breed klaar stonden. Er gaat een beltoon over, de chauffeur
wordt gebeld. Handsfree bellen doen ze hier niet aan dus hij pakt zijn kleine
telefoontje, een soort oude Nokia maar dan anders, en begint met een goed harde
“HÈ”. De andere kant mompelt iets onverstaanbaars, hij roept geërgerd iets
terug en gooit de telefoon neer. Dit doet hij trouwens boven de stuurkolom voor
zijn meters, prima plek om je telefoon te bewaren terwijl je een bus bestuurt.
Amper een minuut later wordt er weer gebeld: “HÈ!”. Dit gaat nog zo een keer of
vijf door. Dit waren pas de eerste vijf telefoontjes. Uiteraard zit ik allang
uitgebreid te genieten van dit wonderlijke optreden. Daarna verandert de
dynamiek, de volgende tien telefoontjes, ongeveer een halve minuut uit elkaar,
gaan zo: “HÈ!”, gemompel van de andere kant, “What can I do?!” en hij smijt de
telefoon neer. Duidelijk is dat hij gezeik krijgt omdat hij te laat is. Later
bleek dat er nog een extra busje aan het rondrijden was om mensen op te pikken.
Die mensen moeten overgeladen worden in ons busje, maar wij waren er natuurlijk
nog lang niet. Het andere busje is ons halverwege tegemoet gereden,
waarschijnlijk omdat ze niet langer wilden wachten.
De
tokkelbaan zelf was erg leuk, maar bevat geen bijzonder boeiende verhalen.
Behalve dan dat de helft van de mensen al stond te hijgen naar de trappen die
ze op moesten lopen. De reacties op Tripadvisor vermelden dat je moet traplopen
en een “ok” conditie moet hebben, een soort waarschuwing Amerikanen. De mensen
die je over de baan heen helpen, die gasten die je vastklikken zodat je niet
doodvalt, best handig, noemen ze de ‘Boys’. De Boys grappen al voor de eerste
traptrede dat het traplopen niet vermeld staat in de advertentie. Zelf heb ik
geen moeite met de trappen, ik werk in een gebouw met bijzonder uitstekende
liften dus traplopen is een tweede natuur geworden. Echter, sommigen met een
beperking wel, lees te dik, te oud of te Amerikaan, of ja, zoals altijd waren
het Nieuw-Zeelanders en Australiërs, maar je snapt het punt. Het tokkelen zelf
is erg gaaf, maar zoals gezegd heb ik niet een erg bijzonder verhaal. Tevens
zegt een foto meer dan duizend woorden, dus bij dezen:
In het
andere verhaal op land, waar in het begin van dit blog al naar gehint wordt,
figureren Veru en zijn baas. Voor als je het bent vergeten, Veru is de
taxichauffeur die mij van het vliegveld heeft gehaald. Ook is hij volgens ma
onze persoonlijke taxichauffeur. Pa en ma hebben het idee om een stuk van het
land te gaan zien. Ze willen een specifiek toeristisch maar schijnbaar
authentiek dorp bezoeken en verder niet zoveel. De beste methode is om een auto
te huren en maar gewoon te kijken waar je terecht komt. We informeren bij Veru
wat de mogelijkheden zijn om een auto te huren. Voor een aardig prijsje kun je
een simpele kleine auto huren, mooi. Voor ons staat Abdul, hij is de baas van
het taxi- en autoverhuurbedrijf. Een groter contrast met zijn werknemer Veru is
bijna niet mogelijk. Veru is een blije, opgewekte, dikkige, vriendelijke man.
Abdul is een magere, zure, chagrijnige man. Zoals verwacht is het allerkleinste
autootje niet beschikbaar en krijgen we een modelletje hoger. Abdul probeert
zich er nog uit te lullen en wil dat we meer betalen, maar dat lukt hem niet.
Zoals de meeste auto’s op het eiland is dit een tweedehands Japannertje. Pa
leest uitgebreid de kleine lettertjes van de contracten van Abdul en wijst hem
minutieus alle mankementen aan de auto. Het kleinste krasje of deukje moet
vermeld worden zodat dit niet op ons verhaald kon worden. Dit, samen met het
langdurig lezen van de kleine lettertjes, duurde wel even, tot chagrijn van
Abdul.
We hebben de
auto en kunnen op weg naar het dorpje. We hebben een klein wegenkaartje en wat
kaarten gedownload voor Google Maps. Het wegenkaartje is niet meer dan een
flyer, je ziet de twee snelwegen die samen een ronde over het eiland maken. Een
snelweg kun je het trouwens niet echt noemen. Voor Nederlandse standaarden is
het een afgedankte weg buiten de bebouwde kom vol met gaten. De maximumsnelheid
is in dit land ook maar 80. Er staat ook zo’n snelweg een eind landinwaarts
getekend, richting het dorp waar we heen willen. De snelweg is aangegeven als
een rode streep op de kaart, daarna gaat deze verder als een gele streep die na
een toer door de binnenlanden uitmondt bij een andere rode streep. Kleine
weggetjes worden met witte strepen aangeduid. Ze rijden hier aan de verkeerde
kant van de weg. Ik besefte niet dat slechts een deel van de auto gespiegeld is
in dit soort landen. Een van de geinigste is wel de richtingaanwijzer, die zit
dus ook aan de verkeerde kant, net als de ruitenwisser, wat tot komische
taferelen leidt wanneer pa probeert af te slaan. Terwijl we pas net op weg zijn
gaat het al fout, pa rijdt tegen een uit de kluiten gewassen stoeprand op. Even
verderop zetten we de auto stil en inspecteren we de schade. Er lijkt weinig
mis te zijn met de auto. Er zitten slechts wat verse rafelrandjes op de velg.
Vol goede moed vervolgen we onze tocht. We slaan rechtsaf de andere snelweg op
landinwaarts. We rijden door totdat we een winkeltje tegenkomen. Hier stoppen
we, kopen we wat te drinken en nemen we een pauze.
We staan wat
rond te kijken wanneer er een groepje mannen aankomt. Twee van hen zijn te paard
en hebben een grote machete bij zich.
Waarschijnlijk zal nu een van jullie zitten
zeuren dat het geen machete is maar een ander soort mes, maar ik noem alle
grote messen machete’s, dus jammer dan. Zij gaan een stukje verderop het
suikerriet kappen. Ik heb hierboven beloofd wat over de suikerrietindustrie te
vertellen. Zoals je al eerder hebt kunnen lezen hebben ze overal
suikerrietvelden die ze zo nu en dan oogsten en eventueel afbranden. Wij
dachten dat dit zich tot de kust beperkte, maar ze doen dit dus ook in de
binnenlanden. Echt ongelooflijk dat ze dit met de hand moeten kappen. Zet er
een grote machine op en je bent zo klaar. Ma heeft een keer van iemand gehoord
dat als ze dat doen er waarschijnlijk helemaal niet meer wordt gewerkt in Fiji.
De suikerrietindustrie zie je overal. Er ligt ook overal koloniaal spoor om
alle plantages met de fabriek te verbinden. Van het smalle spoor wordt druk
gebruik gemaakt door kleine wagonnetjes waar de suikerrietstengels aan alle
kanten uitsteken. Vooral ‘s nachts zie je wel eens lange treintjes rijden van
dit spul. Ze vervoeren het ook op de weg. Ze gebruiken dan een afgedankte
vrachtwagen die maar 60 mag en amper de berg op kan rijden, bovenaan rijden ze
dan niet harder dan 20. Ook deze vrachtwagens worden overbeladen. De
uitstekende stokken steken vallen er vaak vanaf en de weg ligt dan ook bezaaid
met suikerriet.
Wie van
jullie heeft gezien dat er op de foto geen asfaltweg meer ligt? Handen omhoog.
Nee, je hebt het niet gezien. Wij hadden dit ook niet verwacht. Strak waar de
weg op het kaartje van rood naar geel ging, ging de weg van asfalt naar zand
met stenen. Dit hadden we kunnen weten en ook al enigszins verwacht. Ik heb
namelijk een deel van het verhaal achtergehouden. Een fragment van toen we met
Veru en Abdul stonden te praten:
De naam van
het dorp valt. Wanneer ze dat horen zeggen ze dat je daar niet met die auto
heen kunt gaan. Daar heb je volgens hen echt wel een 4x4 voor nodig. Later,
terug op de boot, overleggen we wat te doen. Ik zeg dat ik er niets van geloof
dat je een 4x4 nodig hebt. Immers, ik heb al genoeg kleine Japanse autootjes
over zandpaden zien scheuren hier. Pa is het hiermee eens: “Onzin, ze willen
gewoon meer geld hebben”. De beslissing is gemaakt: we huren het kleine
autootje.
Tsja, daar
waren we nu dus al enige tijd aanbeland. We hebben zelfs Abdul plechtig beloofd
niet te off-roaden met die wagen. Of ja, dat hebben we natuurlijk niet gedaan,
we hebben het zo geformuleerd dat we niet hebben gezegd dat we het wel deden
maar dat het wel impliceert dat we absoluut niet zouden doen. Als je snapt wat
ik bedoel. Bovendien lag er volgens het kaartje en volgens Google Maps een weg
dus kan het geen off-roaden zijn. Ook zoiets wat we plechtig beloofd hebben:
dat pa de enige chauffeur is. Nu zit ik achter het stuur. Ik merk dat het
autootje soms minder grip heeft. Het heeft de nodige moeite met de losse
stenen, ze zitten niet goed in de zandweg. Zeker bergop willen losse stenen
weinig grip bieden. Ik moet ervoor zorgen dat ik in het spoor blijf van de
andere auto’s en vrachtwagens die hier gereden hebben, soms komt er ook een
langs. Bij het dorpje aangekomen staat er al een vent op ons te wachten. Hij
wil een soort rondleiding aanbieden. Pa wimpelt hem af met het excuus dat we
alleen om het dorp heen willen rijden. In dat geval wil hij alsnog graag een
lift willen naar boven, daar schijnt hij te wonen. Oké dan, hij stapt in.
Eenmaal boven aangekomen vraagt hij nogmaals of we niet het dorp willen
bezoeken. Het zogenaamd toeristisch maar authentiek dorp staat vol met huizen
die er niet bepaald authentiek uitzien, we slaan dit dorp wel over. Dan zegt
hij wij onze weg echt niet kunnen vervolgen met dit autootje, er is namelijk
geen asfalt. Wij zeggen dat we hiervoor ook al nauwelijks asfalt hadden dus dat
het wel goedkomt. We rijden door en alles gaat prima. Een stuk verderop blijkt
echter dat die vent niet uit zijn nek lulde. Het plan om in het spoor van
eerder verkeer te rijden is erg leuk en
aardig, maar de stenen tussen de twee sporen zijn op sommige plekken zo hoog
opgestapeld dat ze de onderkant van de auto raken. Nu zijn er twee opties die
ik afwissel. Of je rijdt met een wiel op de middenberm van stenen, of je rijdt
er net tegenaan met een wiel. Scenario een geeft geen grip met één wiel,
scenario twee een beetje. Scenario een geeft veel extra ruimte, scenario twee
een beetje. Bij vlakke stukjes of naar beneden gaat dit goed, je kan altijd
even wat rustiger rijden en goed rondkijken. Naar boven is iets moeilijker. Had
ik al verteld dat het een automaat was? Dat is niet echt handig omdat hij er
een handje van heeft op het verkeerde moment te schakelen. Je kan hem ook niet
in een handmatige stand zetten. Gelukkig kan ik hem wel permanent in de eerste
versnelling laten staan. Op deze wegen gaan we toch niet harder dan 20. Om naar
boven te komen heb ik een trucje. Voor de heuvel wachten of langzaam rijden om
goed de opties te bekijken. Goed proberen in te schatten waar je genoeg speling
hebt om in de sporen te rijden, een beetje in de sporen te rijden of slechts
met één wiel in het spoor te rijden. Vervolgens neem ik een aanloopje, moet ik
soms hopen dat één wiel genoeg grip biedt om die auto naar boven te trekken en
blijf vooral doorgaan. Dit gaat verrassend vaak goed met af en toe wat
krasgeluiden van de stenen. Het plan is om door te rijden naar de andere kant.
Dit zou op zich goed moeten kunnen, ook al rijden we slechts 20. “Dadelijk
komen er betere wegen aan” zegt pa. We gaan dan weer van de gele weg naar de
rode weg, dus een volwaardige snelweg op. Wanneer we die weg opdraaien zijn we
verdwaald. Pa kijkt nog eens goed in zijn navigatie en komt na een tijdje tot
de conclusie dat we toch echt goed zitten. We zitten op de snelweg! Er is
alleen geen asfalt. Gelukkig is de weg wel iets vlakker. Ook liggen er wat
minder losse stenen. We verhogen onze snelheid om sneller terug te kunnen zijn,
idealiter voor zonsondergang. Kijk! Daar! Asfalt! Vreugde alom. Ik begin al
weer te lachen. Ma vraagt of ik lach vanwege de drempels. We zijn namelijk een
dorpje binnengereden en wanneer we nog geen honderd meter van de zandweg af
zijn komen we drempels tegen. Ik zeg nee, kijk maar eens wat verder vooruit. Na
het dorpje hield het asfalt weer op. Het asfalt was alleen bedoeld zodat de
dorpelingen niet de hele dag het zand van de zandweg hoeven te happen.
Uiteindelijk
komen we voor zonsondergang weer aan bij ons vertrekpunt. Het was een boeiende
reis. Onderweg zijn we stopten om te tanken en hebben we de auto nog eens
halfslachtig gepoetst. Het moest niet zo lijken dat we hem helemaal
schoongemaakt hebben, dat is verdacht. De auto moest natuurlijk ook niet
helemaal vies aankomen. Wanneer pa de auto parkeert kijkt hij nog eens naar de
velg. “Precies goed geparkeerd” zegt hij. Hij heeft toevallig de auto zo
neergezet dat de beschadiging van velg naar beneden staat, je kunt het bijna
niet zien. Na een uiterst zure en chagrijnige inspectie keurt Abdul de auto
goed, hij kan er niets aan zien. Tenzij hij Nederlands leert en dit blog leest
is hij er nooit achter gekomen dat we off-road zijn gegaan. Dat zijn we
natuurlijk niet gegaan, volgens het kaartje lag er een weg.
Helaas komt
voor de lezer dit gastblog en voor mij de reis tot zijn eind. Ik zit nu weer in
het vliegtuig terug en moet opschieten met typen, we landen zo voor de
tussenstop. Zo te zien heb ik een hoop meegemaakt. Het lijkt niet altijd zo,
vooral omdat er lange momenten bij zitten waar je niets zit te doen. Dit samen
met de warmte geeft een lome indruk aan de dag. Nu ik dit zo op een rij zet heb
ik toch het nodige meegemaakt. Ik zie wel in hoe mensen dit langer zouden
willen doen. Ook zie ik dat je vele maanden nodig hebt om alleen al de
eilandengroep van Fiji goed te bezoeken. Toch prefereer ik vooralsnog een druk
Europees leven boven ‘Fiji Time’. Ik laat het uitwaaien maar aan de oudjes
over.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten