Onze tocht rondom Vanua Levu deel 2
Dit is het vervolg op onze voorgaande blog over onze
tocht rondom Vanua Levu.
We zeilen 30 september naar een baaitje verderop. We
worden echter niet zo blij van deze nieuwe baai; het is wat onrustig qua wind
en swell. Dus de volgende morgen gaan we opnieuw anker op. Nog een baaitje
verderop bevalt ons beter, dus daar blijven we lekker een paar dagen liggen.
De bodem van de voorraad begint aardig in zicht te
komen. We varen daarom naar Naduri. Dit
is een wat groter dorp, wat een beetje dichter bij de weg naar Labassa ligt. Labassa
is de hoofdstad van Vanua Levu We zijn er wel eerder geweest, maar vinden er eerlijk gezegd geen bal aan.
Maar je kunt hier wél goed boodschappen doen. We hebben ook nog wat spullen
voor de boot nodig en je maakt daar een kans om het te vinden. We hopen dus de bus naar Labassa te kunnen
nemen. En inderdaad, we zien meerdere bussen langskomen en één van
de bussen draait zelfs vlak bij de plek waar we met onze dinghy heen
kunnen. Er komen een paar longboats met
locals langs. En zij vertellen dat de bus naar Labassa ’s morgens om 9.15 uur daar
vandaan vertrekt. Er gaat nog wel een eerdere
bus, maar dat is ons te vroeg. Eerst koffie!
De volgende ochtend gaan we met de dinghy naar de kant. Aan de kant is het erg ondiep. Het laatste stukje moet je dus door het water, c.q de modder waden. Bij de kant worden we gelijk geholpen om onze dinghy op de kant te zetten. Zelfs over de weg heen, bij iemand in de tuin. De mensen op de kant zijn erg vriendelijk. Ik word geroepen door een paar dames met kinderen verderop. Eén van die dames, Queeny, nodigt me uit voor de thee. Ik beloof haar een andere keer thee te komen drinken, omdat we vandaag naar de stad gaan voor de boodschappen. Het is een uurtje rijden met de bus en dan komen we aan in Labassa. Het valt op dat je hier weer meer Indiërs ziet; in de dorpen zie je meestal alleen Fijians.
Naast
allerlei winkels met heel veel rommel en ook kleding, zitten hier ook winkels en werkplaatsen met
technische zaken. Er zijn ook een paar
supermarkten en een grote groenten- en fruitmarkt. We besluiten ergens te gaan
lunchen en een latere bus terug te nemen. We nemen er een biertje bij. Lekker
hoor! Wij nemen nooit alcohol mee als we gaan zeilen. Dus als je na een paar weken weer ergens een
biertje, of een wijntje, kunt drinken is
dat erg lekker. We zijn blij met onze nieuwe voorraad.
Het buitenrif aan de noordkant van Vanua Levu is het derde rif in grootte ter wereld. Het ligt relatief dicht bij het eiland. Er zijn vele kleine eilandjes, dichtbij dat rif. Vanuit Naduri kun je ook eenvoudig naar zo’n eiland varen en daar ankeren. We hebben al mensen gesproken die op dat eiland wonen en die waren enthousiast dat we zouden komen. We varen er dus heen en gaan voor anker. We hebben uiteraard de traditionele kava en wat andere spullen voor Sevusevu bij ons. We gaan met onze dinghy naar het dorp.
Dit is natuurlijk de chief die de goede gaven in ontvangst neemt |
En treffen daar inderdaad die mensen,
die we eerder gesproken hebben.
We worden naar een plek gebracht,
waar veel mensen bij elkaar zitten.
De mat, die speciaal voor bezoekers en speciale gelegenheden wordt
gebruikt, is al voor ons neergelegd. De
officiële ceremonie wordt uitgevoerd,
echter zonder het nuttigen van de kava. Nu zijn we welkom in het dorp.
De meegebrachte tennisballen worden gelijk weer goed benut.
De dag erop gaan we met onze dinghy richting buitenrif.
We kunnen er met onze kleine elektrische motor niet helemaal heen, helaas. Dat motortje heeft gedurende 6 jaar al heel
wat uren gedraaid en de accu begint op zijn einde te raken. We kunnen er nog
best een paar mijl varen, maar zijn toch voorzichtig. We vinden echter een paar hele mooie
snorkelplekken, met mooi koraal.
In het dorp wonen vijf families. Volgens ons zijn ze wel allemaal met elkaar verwant. Maar de familie van de hoofdman ziet er toch wat welvarender uit, dan een aantal andere mensen op het eiland. We besluiten bij die andere mensen toch ook eens even op bezoek te gaan en wat spullen te geven. Niks bijzonders: een zak meel, rijst, milo en wat speelgoed etc. Het wordt erg gewaardeerd.
Eén van de zonen wordt letterlijk de boom in
gestuurd. Om kokosnoten te oogsten.
Heerlijk, én het schijnt ook nog eens erg gezond te zijn. De dag erop is
het Fiji day: de dag van de onafhankelijkheid. Nu alweer 51 jaar. De hoofdman komt ’s morgens met een longboat
naar ons schip. Stomdronken. Hij komt alcohol bietsen. Maar die hebben we dus
niet. Hij gelooft het absoluut niet.
Vervelend. Voor het eerst in al onze
tijd in Fiji dat we zoiets meemaken.
Later op de dag komt er een longboat met een heel stel
kinderen en jeugd. Of ze aan boord mogen.
Nou, vooruit dan maar. Ze vinden het geweldig. Duiken vanaf onze boot in
het water, eten al onze snoepjes op en
hebben de tijd van hun leven. Leuk
hoor! Wat ik ook heel grappig vind, is
dat één van de kinderen ineens met grote ogen zegt:” ik voel de boot bewegen “.
Dat hadden ze kennelijk niet verwacht.
Maar begrijpen het, na
uitleg, natuurlijk wel. Deze kinderen zijn
nog niet weg, of er komen twee jongens op een surfplank aan gepeddeld. Of ze
ook even aan boord mogen. Dat kun je dan
natuurlijk niet weigeren. Eén van beide
heeft een prachtige grote glimlach en een rode bloem achter zijn oor. Zoals
veel jongens hier, gedraagt hij zich vrouwelijk. Daar wordt in Fiji niet
moeilijk over gedaan. Hij vertelt dat hij graag in het Britse leger wil. Ik
hoop dat, als het hem lukt, ze hem daar ook accepteren, maar ik heb er een hard hoofd in. We hebben
overigens meerdere jongeren, ook meisjes, getroffen die in het Britse leger
willen. Het is waarschijnlijk een van de weinige mogelijkheden om naar het
westen te gaan.
We gaan terug naar Naduri. Ik heb Queeny beloofd om thee te komen drinken bij haar. En we willen nog wat boodschappen doen in Labassa, om langere tijd te kunnen overleven. Winkels zijn verder nergens. Queeny is heel blij dat we daadwerkelijk komen. De mooie mat is uitgerold, waar wij op moeten zitten.
Uitzicht vanuit voordeur, de bus staat klaar |
Onze gastvrouw |
Uitzicht achterkant huis |
Ze doet enorm haar best om het ons naar de
zin te maken. Limonade, thee, crackers met boter en suiker en verse
mango in stukjes gesneden. Haar kinderen,
man en andere belangstellenden komen er ook bij. Gezellig. Uiteraard hebben wij ook wat kadootjes
meegenomen. Omdat we de volgende dag nog naar Labassa
gaan, vragen we of zij nog iets nodig heeft.
Ze wil graag een zak meel en misschien wat suiker. Dat nemen we natuurlijk voor haar mee. Ik heb
het in een tas gedaan voor haar, met ook
nog een paar pakjes koekjes. Fijians zijn enorme zoetekauwen, dus dat komt
altijd van pas. Queeny is blij me te zien.
Of ik nu weer thee kom drinken? Ik vertel haar dat we spullen hebben die
in de koelkast moeten en dat we dus gelijk naar de boot gaan. En dat we de
volgende dag weer verder varen. Blijkt dat ze een grote, ronde cake gebakken
heeft voor ons! Zó lief! Met heel veel moeite weet ik haar te overtuigen mij
maar de helft mee te geven. Anders is
het veel te veel voor ons tweetjes.
14 oktober varen we naar Palmlea. Hier ligt een resort, met geitenfarm, van oud cruisers. Vrienden van ons zijn daar eerder geweest en vonden het er erg leuk. De lange pier c.q. aanlegsteiger voor dinghy’s is helaas weggeslagen tijdens cycloon Yasa. Het is erg lastig om aan land te komen, maar het lukt.
Ons schip (achtergrond) en dinghy op anker |
Hier dinghy in de modder gesleurd, iets hoger water met te harde wind voor dinghy anker |
We volgen het paadje naar het hoofdgebouw en vragen of ze open zijn. We zijn van harte welkom. De eigenaresse, Julie, vindt het heel gezellig om gasten te hebben. Ze vertelt honderduit. Haar man is een paar jaar geleden overleden, dus ze staat er nu alleen voor. Ze wordt binnenkort 80 jaar, maar heeft nog voldoende plannen voor nog wel drie levens! Helaas heeft Yasa veel schade aangericht aan het resort. Ze krijgt toch binnenkort wel weer gasten, dus er moet nog veel werk verzet worden. Julie belooft dat na komend cycloonseizoen de pier ook hersteld zal zijn. We spreken af om de volgende dag de was te komen brengen. Wij gaan dan wandelen en dan later bij haar borrelen en pizza eten. Ze heeft een geweldige lemen oven, waarin de pizza’s gebakken worden. Zo gezegd, zo gedaan. We klauteren nog een keer weer aan land, brengen de was en gaan wandelen. Beetje korter dan gepland, want het is bloedheet.
Heinze een biertje, ik een wijntje |
Julie |
We zitten dus een poos
bij Julie op het terras. We eten gezamenlijk met haar. Best pizza ever! We zijn
ook erg blij met de schone was; na vier weken in een warm, vochtig schip ruikt
die niet echt fris.
We liggen nog in twee baaien aan deze kant van Vanua Levu. De laatste baai is de mooiste volgens Calder, een cruiser die over deze noordkust geschreven heeft. En hij heeft gelijk, deze baai is prachtig. Op het strand verbranden we ons afval. In de documentatie die Fiji aan cruisers geeft, wordt gezegd dat je dat niet moet doen vanwege de luchtvervuiling.
Ons afval verbranden |
het strand van de baai |
Echter, de nationale hobby van Fijians is
altijd van alles te verbranden.
Suikerrietvelden, groenafval en verder wat ze maar kwijt moeten. Logisch,
want de vuilnisman komt hier niet. Helaas komt er ook veel vuilnis in de
natuur terecht. Wij proberen zo min mogelijk afval te produceren, maar we hebben na zo’n vijf weken toch wel
het een en ander.
We hebben (bijna) een maand doorgebracht aan deze
noordkust van Vanua Levu. En zijn…….nul
andere cruisers tegen gekomen!
Onvoorstelbaar; deze kust is zo mooi. Ankergrond is goed, het is nergens super diep, dus je kunt overal
ankeren. Het is er ook droog, doordat je
in de luwte van het eiland ligt. En de mensen zien zelden toeristen en vinden
jouw bezoek nog leuk. Julie heeft ons verteld dat er vroeger wel meer cruisers
kwamen, maar sinds je naar de Lau-groep kunt,
kiezen mensen daar voor. Jammer.
Op 24 oktober verlaten we de noordkant van het eiland. Na een nachtje doorzeilen arriveren we in Albert Cove op het eiland Rabi.
Twee foto's van het eiland Rabi |
De mensen op dit eiland zijn Banabans, oorspronkelijk
vanuit de Gilbert eilanden. Hun eiland
is destijds verwoest door de fosfaatwinning door de Britten. De Britse overheid
heeft Rabi gekocht om deze mensen te huisvesten. Een ongelooflijk verhaal, de moeite waard om
te lezen:
https://www.methodist.org.uk/downloads/wcr-julia-edwards-may-june2011.pdf
Onderaan dit blog de meest belangrijke "platte tekst" zonder opmaak en afbeeldingen van bovenstaande link
Wij gaan niet aan land, hoewel dat in Albert Cove wel
schijnt te mogen. Op andere plaatsen op Rabi zijn cruisers weggestuurd, vanwege de angst voor besmetting met
Covid-19. We zwaaien wel naar de verschillende passerende longboats, maar hebben verder geen contact, helaas.
Het valt ons op dat de muziek,
die men op de kant draait,
duidelijk anders is dan wat we elders in Fiji horen.
Op 28 oktober komen we aan in Viani bay. We zijn hier al
een paar keer eerder geweest en vinden het er heerlijk. Ik maak nog twee mooie
duiken op het Rainbow reef, samen met
Marina, de Duitse eigenaresse van Dive academy Fiji. En we eten weer heerlijk
bij hen. De Fijian kokkin kan echt verrukkelijk koken. Na een paar heerlijke
dagen varen we door richting Savusavu.
We ankeren die nacht bij Cousteau anchorage; een plek buiten Savusavu, waar we in het donker wel durven te gaan
ankeren. En dan de volgende dag door
naar Savusavu.
Zo’n zeven weken na ons vertrek zijn we weer terug in
Savusavu. We doen boodschappen, de was, gaan uit eten, et cetera. Even weer
genieten van de luxe van dit stadje.
Het is ons niet gelukt om op of nabij Vanua Levu koffiefilters te kopen. Omdat we nogal gehecht zijn aan ons klassieke kopje koffie (bonen malen en door een filter) moet je creatief zijn als de filters opraken. Twee lappen knippen uit geweven boodschappentasjes doet wonderen, uitspoelen en herbruikbaar.
We gaan nu langzaam aan terug naar Viti Levu, Ik heb een vlucht naar Nederland geboekt op 11 december. Op de route doen we een aantal eilanden aan. We liggen nu op ons bekende plekken. Genieten nog een aantal dagen van het prachtige koraal bij het eiland Yadua, waar we al snorkelend een schildpad aan koraal zien knabbelen en een whitetip reefshark stoer onder ons door zwemt. Ze zijn ongevaarlijk voor mensen, maar zien er toch wel uit als een echte haai van zo’n anderhalve meter. We wandelen bij het eilnd Blue Lagoon, waar we zien dat Lo’s teahouse compleet verwoest is, dat schijnt tijdens cycloon Yasa gebeurd te zijn. En we snorkelen bij het eiland Mantaray resort. Daarna varen we verder naar Musket Cove en op drie december weer in Vuda marina.
We worden welkom geheten met een welkomstlied en mooie slinger met bloemen |
Dit
zal voorlopig ons laatste blog zijn, tenzij Heinze nog een keer de pen oppakt.
Ik blijf in ieder geval tot mei in Nederland.
Ik verheug me erop!
The resettlement of the Banabans in Rabi,
Banaba Island: its people and its phosphate deposits On 15th December 1945, a boat carrying 1003 people arrived in Rabi Island (pronounced Rambee), in northern Fiji. Most of those who disembarked were Banabans, all had connections with Banaba Island and all had suffered greatly both before and during World War Two. Prior to World War Two: In 1900, Arthur Ellis, a young British geologist, came across a rock propping open an office door at the Pacific Islands Phosphate Company in Sydney. He was curious about the properties and origin of the rock, and soon traced the sample back to Banaba, a tiny, isolated island in the central Pacific. He found that Banaba was almost entirely pure phosphate, then ‘unclaimed’ and worth a fortune.
Phosphate was highly prized as an agricultural fertiliser at the turn of the C20th, with insatiable demand for high-grade supplies coming from the farming sectors of Australia and New Zealand. The phosphate company quickly acquired sole mining rights to the phosphate deposits in Banaba (for the next 999 years!) in exchange for £50 a year, and in 1901, to ensure continued exclusive access, the British government annexed the Island. Initially the Banabans welcomed their visitors, though soon it became apparent to them that the mining activity on their island was slowly destroying their home. The Islanders protested. In response the mining company increased its extraction payments. Over the subsequent years, the Island continued to disappear, the Islanders continued to protest and the extraction payments continued to increase (though the Banabans were never offered a fair market rate for the mining activity on their land).
World War Two: In 1942, the British authorities, realising that sooner rather than later Banaba Island would be unable to sustain its population, sought an alternative home for the Banaban community. At that time, the Lever Brothers were selling Rabi Island in northern Fiji for £25,000. Before representatives from Banaba could inspect the suitability of Rabi the Japanese invaded Banaba, and shortly after, the Island’s population was dispersed to internment camps in Tarawa, Nauru and Kosrae. Unperturbed and not wishing to lose out on the buying opportunity, the British authorities went ahead with the purchase of Rabi, using monies from the Banabans’ own phosphate royalties.
The relocation process: At the end of World War Two the British authorities gathered the surviving Banabans at Tarawa in Kiribati. The Islanders were told, untruthfully, that their Island had been rendered uninhabitable by the occupying Japanese forces, and that they could not return home. Instead the entire community was to relocate to Rabi Island, some 2,400km away; in the meantime, the British Phosphate Company wasted no time in recommencing mining activities. The weakened Banabans arrived in Rabi in mid-December 1945. Temporary tents were awaiting them, along with enough tinned food to last them their first three months. It must have been a truly traumatic experience. Markin Corrie, a Banaban elder, now living in Suva, was a young 15-year old at the time, and recalls how during their first night in Rabi, resident cows came down to graze in the area where the tents had been erected. In the darkness, the cattle duly trampled the tarpaulin structures, razing several of them to the ground. The Banabans had not seen a cow before and were terrified. Rabi, a lush, hilly island, is ten times the size of Banaba Island. “The Lord is a refugee for the oppressed, a stronghold in troubled times” Psalm 9: 9 (NRSV)
Resettlement lessons learnt: Records in the National Archive of Fiji show that the authorities had gone to some considerable efforts to prepare for the Banabans’ arrival in Rabi. Nevertheless, aside from the bovine oversight, several aspects of the Banaban resettlement meant that the Banabans were ill-at-ease in their new home. They had arrived at the beginning of the cyclone season, and were unprepared for the vicious weather brought by these tropical disturbances (Banaba Island, sitting close to the equator, does not experience cyclones). They were also skilled at deep-sea fishing (Banaba has no fringing reef), but knew little of the fishing opportunities that the shallow reef around Rabi presented, and they had no experience of growing agricultural crops (Banaba was a rocky, barren outcrop with very scarce water supplies). Understandably, the Banabans took some time to adjust to their new environment. They were reliant on local advice and know-how from neighbouring communities*, and owing to their treatment, they felt bitter towards the British authorities.
In 1965 the resentment came to a head when the community instigated legal procedures in the British Courts for compensation, and the case became the longest in British history at the time. Some 16 years later, the Banabans finally accepted an Australian $10 million package. Despite the size of the award, which was inadequate compared with the amount given to the residents of Nauru, another phosphate-mined Pacific island, the Banabans have only been allowed access to the interest from this compensation payment. Rabi and the Banabans today: Today, the vast majority of Banabans still reside in this very remote part of Fiji. To make the journey by sea from Suva to Rabi requires a 12-hr overnight boat ride from Suva to the nearest town of Savusavu on Vanua Levu, Fiji’s second largest island. Once at Savusavu it’s another 5-hour bus ride on unfinished roads to Karoko, the closest crossing point for Rabi. Finally, a 45-minute boat crossing lands you at the jetty in Tabwewa, the main village and administrative centre for Rabi. (Incidentally the 180° International Dateline runs straight through Tabwewa, but Rabi and the 300+ other Fijian Islands are on the same time, 12 hrs ahead of GMT & all, thankfully, are on the same day!!) Worldwide, it is estimated that there are some 7- 8,000 Banabans alive today. A sizeable community of Banabans can be found in Suva, and a few now also live in Australia, New Zealand and the US. Suva’s population is sufficient to sustain a weekly meeting of the Banaban elders, who meet at Banaba House in the city centre. Rabi Council is also housed in Banaba House, and they must first be consulted when arranging a visit Rabi Island.
The visit of PCC to the community: Just before Easter, two colleagues and I from PCC headed for Rabi. Our aim was to consult with the Banaban community on issues of identity, Banaban culture and their sense of place and belonging, some 66 years after their elders had landed in Rabi. We were interested in understanding how the current Banabans viewed themselves and their relationship with Fiji their adoptive home. * The original inhabitants of Rabi had been moved to neighbouring Taveuni Island when the Lever Brothers bought Rabi for copra plantation use. Their descendents still live in Taveuni today. Despite its location in northern Fiji, the Island of Rabi still has an autonomous feel to it. The two-storey Rabi Council of Leaders’ building greets you from the jetty, and the elected Council’s 9-strong membership oversees the running of the Island, manages its services and generally keeps tabs on the comings and goings of Rabi’s few visitors. Our task, during our 5-day stay, was to meet with as many of the Island’s residents as we could. To this end, we were indebted to Talatala Qase Kabong, Divisional Superintendent of the Methodist Church of Rabi who smoothed our visit and enabled us to meet with a wide cross-section of the community. The Banabans in Rabi are Fijian citizens and unsurprisingly, most we met were born in Rabi, and knew of Banaba Island only from the stories of previous generations. Identity and culture: In a by-gone era, the Banabans had a unique culture, supported in part by their geographical remoteness. They used to have their own language, their own dance and their own traditions, but with the arrival of missionaries from neighbouring Kiribati, bringing with them a Bible written in Kiribati, the Banabans became eager to learn this ‘new language’ of salvation. Today, like the rest of Fiji, the Banabans are schooled in English, and the elders collectively can recall just 20-30 words of the original Banaban language. Present generations in Rabi speak Kiribati at home, and learn Fijian and Hindi as ‘other’ languages in school. Banaban dancing almost had a similar fate, as any kind of dancing was discouraged by the Church. After internment, and with the upheaval of arriving in Rabi, the Banabans’ unique stick dance was all but lost to the world. Its movements were only saved during the 1970s when dance instruction sheets were found gathering dust in a school cupboard. Today, the dance is reserved for special occasions, and is performed on Banaba Day, the 15th December each year. This newly-created commemorative day helps preserve ‘Banaban’ culture and identity among Islanders. When asked about their national identity, the Banabans admit their response depends on who is asking the question. When they are talking with another Fijian, they say that they are from Rabi (as Rabi is part of Fiji); when a person from Kiribati asks the question, the Banabans passionately reply that they are from Banaba (although today Banaba Island comes under the jurisdiction of Kiribati, no Banaban will say that they are from Kiribati). Yet mention rugby, and all Banabans say that they support Fiji! Hope for the future: The Banabans’ acceptance of Rabi as their home gives hope for those in the Pacific who face uncertainty from climateinduced resettlement. Future generations, free of the trauma of relocation, may one day live their lives with dignity and freedom in alternative locations to their parents’ and grandparents’ homes of today; yet, like the Banabans, it may be possible for the descendents of future displaced people to retain a sense of identity and belonging to their distant lands and to a distant time.
Weer met veel plezier gelezen! En ik vind dat Heinze ook maar weer de pen moet oppakken tijdens jouw verblijf in Nederland 😉. Groetjes, Inge
BeantwoordenVerwijderen